ECLI:NL:HR:2024:1744
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belastingaanslagen en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 september 2022, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland had behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014, evenals de beschikkingen inzake belastingrente.
Belanghebbende heeft in cassatie klachten ingediend over de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Daarnaast heeft belanghebbende nog enkele brieven ingediend, maar de Hoge Raad heeft deze brieven niet in overweging genomen, gezien de fase van de procedure.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.