ECLI:NL:HR:2024:1742
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake kosten van vervolging
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 september 2022, nummer 21/00133. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, nummer HAA 20/2040, die betrekking had op de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en daarnaast nog enkele brieven, maar de Hoge Raad heeft deze brieven niet in overweging genomen vanwege het stadium van de procedure waarin ze zijn ingediend. Tevens heeft belanghebbende een verzoek om wraking ingediend, dat niet is toegewezen.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De conclusie was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 29 november 2024 door de vice-president J.A.R. van Eijsden, samen met de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.