Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
(...)
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een klaagschrift dat door de klager is ingediend naar aanleiding van de inbeslagname van diverse voorwerpen, waaronder laptops en telefoons, op basis van een Europees onderzoeksbevel (EOB) dat door Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De klager werd verdacht van oplichting, witwassen en computervredebreuk. De rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard zonder kennis te nemen van de inhoud van het EOB, wat de klager betwistte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen oordelen zonder kennis te nemen van het EOB, aangezien de geheimhoudingsplicht niet geldt voor de rechter die over het klaagschrift moet oordelen. De rechtbank had het verzoek van de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak, zodat het openbaar ministerie alle relevante stukken zou overleggen, afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat het openbaar ministerie voldoende informatie had verstrekt om het klaagschrift te beoordelen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke toetsing in zaken waarin geheimhouding van toepassing is, en bevestigt dat de rechter de relevante stukken moet kunnen inzien om een weloverwogen beslissing te nemen.