Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen HOLLAND GEBOUW ONDERHOUDSGROEP B.V. (HGO). De zaak betreft een arbeidsrechtelijk geschil over de opzegtermijn en de uitleg van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat [verzoeker] in eerste instantie niet in het gelijk is gesteld. HGO heeft geen verweerschrift ingediend in de cassatieprocedure, wat de Hoge Raad niet weerhield om de zaak te beoordelen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van [verzoeker] over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [verzoeker] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van HGO zijn begroot op nihil. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vicepresident en de raadsheren van de Hoge Raad.