ECLI:NL:RBROT:2022:10094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
9957571 VZ VERZ 22-8689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Holland Gebouw Onderhoudsgroep B.V. (HGO) en een werknemer, aangeduid als [verweerder01]. HGO verzocht de rechtbank om te verklaren dat de werknemer zijn dienstverband onregelmatig had opgezegd en dat hij een gefixeerde schadevergoeding van € 9.566,77 verschuldigd was. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst, die voor bepaalde tijd was aangegaan, opgezegd per 1 mei 2022, terwijl deze van rechtswege eindigde op 14 augustus 2022. HGO stelde dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd, omdat er geen tussentijds opzegbeding in de overeenkomst was opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging onregelmatig was en dat de werknemer inderdaad een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd was aan HGO.

Daarnaast deed de werknemer een tegenverzoek tot betaling van een bedrag van € 4.610,69, bestaande uit vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofsaldo. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer afgewezen, omdat de gevorderde bedragen reeds waren verrekend. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de werknemer aan HGO een bedrag van € 7.199,54 moest betalen, na verrekening van de gefixeerde schadevergoeding met de nog te betalen bedragen aan de werknemer. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9957571 VZ VERZ 22-8689
datum uitspraak: 13 oktober 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Holland Gebouw Onderhoudsgroep B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
verzoekster,
tevens verweerster bij het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E.J. Eijsberg,
tegen:
[verweerder01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
tevens verzoekende partij bij het tegenverzoek,
gemachtigde: [naam01].
De partijen worden hierna ‘HGO’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van 24 juni 2022, met bijlagen;
  • het verweerschrift met een tegenverzoek, met bijlagen;
  • de brief van 5 augustus 2022 van de gemachtigde van HGO, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 9 augustus 2022;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van HGO;
  • de mail van de gemachtigde van HGO d.d. 29 augustus 2022, met bijlage;
  • de mail van de gemachtigde van [verweerder01] d.d. 13 september 2022, met bijlage.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
HGO houdt zich bezig met het onderhoud en de reiniging van vastgoed.
2.2.
[verweerder01] is bij HGO werkzaam op basis van een (tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, laatstelijk in de functie van meewerkend voorman. In de arbeidsovereenkomst staat voor zover van belang het volgende:
“De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 6 maanden ingaande op 15 februari 2022 en derhalve van rechtswege eindigende op 14 augustus 2022 zonder dat hierbij enige opzeggingshandeling in acht hoeft te worden genomen.”
2.3.
Het salaris van [verweerder01] bedroeg laatstelijk € 2.566,73 (bruto) per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Schoonmaak-en Glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.5.
Per e-mail van 29 maart 2022 heeft [verweerder01] zijn dienstverband bij HGO
opgezegd per 1 mei 2022. De laatste werkdag van [verweerder01] was vrijdag 29 april 2022.

3.Het geschil

Het verzoek van HGO
3.1.
HGO verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- voor recht te verklaren dat [verweerder01] zijn dienstverband met HGO op 29 maart 2022 onregelmatig heeft opgezegd en dat [verweerder01] daardoor een schadeloosstelling van
€ 9.566,77 is verschuldigd;
  • [verweerder01] te veroordelen om (na verrekening) een gefixeerde schadevergoeding aan HGO te betalen van € 9.363,56;
  • [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
HGO baseert het verzoek op het volgende. [verweerder01] heeft zijn arbeidsovereenkomst op 29 maart 2022 opgezegd tegen 1 mei 2022. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kon niet tussentijds worden opgezegd en [verweerder01] was dan ook gehouden tot het einde van de looptijd (14 augustus 2022) door te werken. Dit heeft [verweerder01] niet gedaan. De gefixeerde schadevergoeding waar HGO aanspraak op maakt bedraagt het brutoloon (plus vakantiegeld) over de periode 1 mei 2022 tot en met 14 augustus 2022. Dat komt neer op een bedrag van € 9.566,77. Daarnaast heeft HGO recht op een bedrag van € 1.095,40, vanwege door [verweerder01] veroorzaakte schade aan de door hem gebruikte leaseauto. HGO moet aan [verweerder01] in het kader van de eindafrekening nog betalen een bedrag van € 1.298,61 (netto). Dat betekent dat [verweerder01] – na verrekening – aan HGO nog moet betalen een bedrag van € 9.363,56.
3.3.
[verweerder01] concludeert tot afwijzing van het verzoek van HGO met veroordeling van HGO in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
Het tegenverzoek van [verweerder01]
3.5.
[verweerder01] verzoekt– samengevat – om HGO te veroordelen tot:
  • betaling van € 4.610,69 bruto, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • afgifte van een deugdelijke vakantiespecificatie op straffe van een dwangsom;
  • betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 586,07 (exclusief BTW).
De gevorderde hoofdsom van € 4.610,69 bestaat uit € 2.336,66 bruto vakantiegeld, € 450,56 bruto eindejaarsuitkering en een bedrag van € 1.823,47 bruto verlofsaldo.
3.6.
HGO concludeert tot afwijzing van het verzoek van [verweerder01] .
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van HGO
4.1.
De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan slechts tussentijds worden opgezegd indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geen tussentijds opzegbeding opgenomen.
4.2.
[verweerder01] verwijst naar de toepasselijke cao, die in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd. Daaruit heeft [verweerder01] begrepen dat hij tussentijds kon opzeggen met een opzegtermijn van een maand. [verweerder01] licht dat als volgt toe. In artikel 9 van de cao Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf 2022-2024 (hierna: cao) is een limitatieve lijst opgenomen van arbeidsovereenkomsten die volgens de cao kunnen worden aangegaan. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder een tussentijds opzegbeding staat daar niet tussen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke overeenkomst aan te gaan. Verder staat in artikel 10 lid 4 cao dat een werknemer kan opzeggen met een opzegtermijn van 1 maand.
4.3.
De kantonrechter leest in artikel 9 van de cao geen limitatieve lijst met verschillende arbeidsovereenkomsten die volgens de cao kunnen worden aangegaan. Er wordt slechts in algemene zin vermeld dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd kan worden aangegaan, welke opties er zijn voor een proeftijd en welke regels gelden voor een uitzendkracht. Uit artikel 9 volgt ook anderszins niet dat het niet mogelijk is om een arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding aan te gaan. Weliswaar staat in artikel 10 lid 4 cao dat een arbeidsovereenkomst door de werknemer kan worden opgezegd met een opzegtermijn van een maand, maar dat artikel heeft in dit geval geen betekenis. Immers er is in de arbeidsovereenkomst of cao geen tussentijds opzegbeding opgenomen.
onregelmatige opzegging
4.4.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds mocht worden opgezegd. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder01] is onregelmatig. [verweerder01] voert nog aan dat hij erop mocht vertrouwen dat HGO akkoord was met de opzegging. Dit wordt door HGO betwist en blijkt verder nergens uit. Het kan - anders dan [verweerder01] meent - ook niet worden afgeleid uit het beëindigingsvoorstel dat HGO na de opzegging van [verweerder01] aan [verweerder01] heeft gedaan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.5.
De verklaring voor recht wordt toegewezen in die zin dat wordt verklaard dat [verweerder01] de arbeidsovereenkomst met HGO onregelmatig heeft opgezegd.
4.6.
Het bedrag aan gefixeerde schadevergoeding is niet betwist, zodat HGO in beginsel recht heeft op € 9.566,77.
schade leaseauto
4.7.
HGO stelt nog een vordering te hebben op [verweerder01] vanwege door [verweerder01] veroorzaakte schade aan de door hem gebruikte leaseauto. HGO heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat zij met [verweerder01] afspraken heeft gemaakt over eventuele schade aan de leaseauto. Op grond van artikel 7:661 BW is een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever jegens de werkgever niet aansprakelijk, tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. HGO heeft niet gesteld dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. HGO heeft niet aan haar stelplicht voldaan. De gevorderde schade aan de leaseauto van € 1.095,40 wordt daarom afgewezen.
eindafrekening
4.8.
HGO wenst de (bruto) gefixeerde schadevergoeding te verrekenen met het netto saldo van de eindafrekening. Zoals [verweerder01] terecht heeft aangevoerd is dat niet juist en moet dit bruto-bruto worden verrekend. De verschillende salarisposten zullen hierna worden besproken.
vakantiegeld + eindejaarsuitkering
4.9.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de bedragen € 2.336,66 (vakantietoeslag) en € 450,56 (eindejaarsuitkering) nog moeten worden uitbetaald door HGO aan [verweerder01] . Deze bruto bedragen strekken in mindering op de gefixeerde schadevergoeding.
verlofsaldo
4.10.
HGO stelt dat er sprake is van een negatief verlofsaldo van € 623,41. Dit wordt door [verweerder01] gemotiveerd betwist. Partijen verschillen van mening over het aantal opgenomen vakantiedagen in 2021. [verweerder01] voert aan dat hij slechts 4 à 5 verlofdagen in 2021 heeft opgenomen. In het overzicht dat HGO na de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht worden 23 dagen genoemd, ook op dinsdag, woensdag of donderdag, terwijl die dagen niet aansluiten op het weekeinde. Dat is volgens [verweerder01] niet logisch. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt. Dat het overzicht niet logisch is omdat bedoelde dagen niet aansluiten op het weekeinde maakt nog niet dat het overzicht niet juist is. [verweerder01] licht dat standpunt ook niet verder toe.
4.11.
[verweerder01] voert verder aan dat de vakantiekaart afwijkt van de vakantiekaart die tijdens de zitting door HGO aan hem is overhandigd. Het zou gaan om een verschil van 1,56 uur. Daaruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat het gehele overzicht van 2021 niet juist is. Uitgaande van het overzicht zoals tijdens de mondelinge behandeling door HGO aan [verweerder01] overhandigd stelt de kantonrechter vast dat in 2021 173,24 vakantie-uren zijn opgenomen.
4.12.
Door HGO is niet betwist dat [verweerder01] in de periode vanaf 15 februari 2021 tot 1 mei 2022 222,30 uren heeft opgebouwd. Evenmin is door HGO betwist dat [verweerder01] in 2022 76 uren heeft opgenomen.
4.13.
Het voorgaande betekent dat (222,30 vakantie-uren (opbouw) – 249,24 vakantie-uren) 26,94 vakantie-uren teveel zijn opgenomen. 26,94 uren x een uurloon van € 15,59 komt neer op een negatief verlofsaldo van € 419,99. De kantonrechter stelt het negatieve verlofsaldo vast op € 419,99.
conclusie
4.14.
Gelet op het voorgaande wordt [verweerder01] veroordeeld om aan HGO te betalen een bedrag van € 9.566,77 + € 419,99 (negatief verlofsaldo) - € 2.336,66 (vakantiegeld) - € 450,56 (eindejaarsuitkering) = € 7.199,54.
Het tegenverzoek van [verweerder01]
4.15.
Het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering zijn reeds verrekend, zodat deze bedragen worden afgewezen.
4.16.
Het gevorderde verlofsaldo wordt afgewezen gelet op hetgeen hierover is vermeld onder 4.10. HGO heeft na de mondelinge behandeling een vakantiekaart van 2021 in het geding gebracht. De gevorderde vakantiespecificatie wordt daarom eveneens afgewezen.
4.17.
HGO mocht tot verrekening van de eindafrekening met de gefixeerde schadevergoeding overgaan. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst gelden de ruimere, algemene verrekeningsbepalingen (art. 6:127 e.v. BW). De gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging worden daarom afgewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens afgewezen.
Ten aanzien van beide verzoeken
proceskosten
4.18.
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.19.
Deze beschikking wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van HGO
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerder01] de arbeidsovereenkomst met HGO onregelmatig heeft opgezegd;
5.2.
veroordeelt [verweerder01] om aan HGO te betalen € 7.199,54;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
ten aanzien van het verzoek van [verweerder01]
5.4.
wijst het verzoek af;
ten aanzien van beide verzoeken
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
47636