Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
25 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheidingskwestie tussen een man en een vrouw, beiden met de Turkse nationaliteit, die in 2004 op Sint Maarten met elkaar zijn gehuwd. De vrouw had in 2011 een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend, dat in 2013 werd gewijzigd in een verzoek tot echtscheiding. De man voerde aan dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, omdat er in 2012 in Turkije al een echtscheiding was uitgesproken. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding bevestigden.
De Hoge Raad oordeelt dat de beschikking van het gerecht een tussenbeschikking is, omdat er geen definitieve beslissing is genomen over het verzochte. Volgens de relevante artikelen van de Rijkswet rechtsmacht en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een cassatieberoep tegen een tussenbeschikking alleen worden ingesteld samen met een eindbeschikking. Aangezien het hof geen andere bepalingen heeft gemaakt en de uitzonderingen niet van toepassing zijn, is de man niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart de man dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep.