ECLI:NL:OGHACMB:2024:51

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SXM2023H00058
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep in echtscheidingszaak met Turkse echtscheidingsuitspraak

In deze zaak gaat het om een tussentijds hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant], wonend in Turkije en deels in Belarus, tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De beschikking, uitgesproken op 15 mei 2024, betreft een echtscheidingsverzoek van [Geïntimeerde], die in Sint Maarten woont. De procedure is gestart na een eerdere beschikking van het Gerecht op 5 december 2022, waarin voorlopige voorzieningen zijn getroffen. Op 9 mei 2023 verleende het Hof [Appellant] vergunning om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van het Gerecht. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kern van de zaak draait om de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek van [Geïntimeerde], ondanks een eerder uitgesproken Turkse echtscheiding. Het Hof heeft geoordeeld dat de Turkse echtscheidingsuitspraak niet voldoet aan de criteria van behoorlijke rechtspleging zoals gesteld in het Gazprombank-arrest. Het Hof concludeert dat de Turkse echtscheidingsuitspraak niet kan worden erkend in Sint Maarten, omdat de oproeping van [Geïntimeerde] voor de Turkse procedure niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Dit leidt tot de conclusie dat [Geïntimeerde] terecht ontvankelijk is geoordeeld in haar echtscheidingsverzoek.

Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling en beslissing. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2024
UITSPRAAK: 15 mei 2024
ZAAKNRS: SXM201100032 – SXM2023H00058
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking
inzake:
[APPELLANT],
wonend in Turkije en deels in Belarus,
in eerste aanleg verweerder, thans appellant,
hierna te noemen: [Appellant],
gemachtigden: mrs. M.O. Kortenoever en F.K. Kutluer,
-tegen-
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 5 december 2022 uitgesproken tussenbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
Bij beschikking van 9 mei 2023 (SXM2022H00179) heeft het Hof aan [Appellant] vergunning verleend om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen voormelde beschikking van het Gerecht.
1.3 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van meergenoemde beschikking door indiening op 29 mei 2023 van een beroepschrift, met producties.
1.4 [
Geïntimeerde] heeft op 12 januari 2024 een verweerschrift, met producties, ingediend.
1.5
Op 15 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het Courthouse te Sint Maarten. Aldaar is namens [Appellant] verschenen mr. Kutluer. [Geïntimeerde] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben hun standpunten aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen nader toegelicht en zij en [Geïntimeerde] hebben vragen van het Hof beantwoord.
1.6
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Partijen zijn op 22 mei 2004 in Sint Maarten met elkaar gehuwd. Beide partijen bezitten (in ieder geval) de Turkse nationaliteit.
2.1.2
Uit het huwelijk van partijen zijn vier kinderen geboren. Deze zijn inmiddels allen meerderjarig en wonen bij [Geïntimeerde] in de voormalige echtelijke woning in Sint Maarten, de in de Verenigde Staten studerenden onder hen wanneer zij niet voor studiedoeleinden aldaar verblijven.
2.1.3
Op 14 juni 2011 heeft [Geïntimeerde] een verzoek voorlopige voorzieningen in de zin van art. 821 Rv ingediend. Bij beschikking van 1 juli 2011 heeft het Gerecht voorlopige voorzieningen getroffen. Op 20 juli 2011 heeft [Geïntimeerde] een verzoek tot scheiding van tafel en bed met nevenvoorzieningen bij het Gerecht ingediend. Bij akte van 18 maart 2013 heeft [Geïntimeerde] haar verzoek gewijzigd in een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Bij beschikking van 13 mei 2013 heeft het Gerecht het bezwaar van [Appellant] tegen de wijziging van het verzoek verworpen en de wijziging toegestaan.
2.1.4
In augustus 2011 heeft [Appellant] in Turkije een echtscheidingsverzoek ingediend. [Geïntimeerde] is in die procedure niet verschenen. Op 30 mei 2012 is in Turkije de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De uitspraak is op 11 september 2012 in het Turkse bevolkingsregister ingeschreven. De Turkse echtscheidingsuitspraak is op 1 november 2022 in het bevolkingsregister van Sint Maarten ingeschreven.
2.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht, voor zover thans van belang, het beroep van [Appellant] op niet-ontvankelijkheid verworpen en [Geïntimeerde] ontvankelijk geoordeeld in haar echtscheidingsverzoek.
2.3
Het hoger beroep is tevergeefs voorgesteld.
2.4
Allereerst overweegt het Hof het volgende. Het Gerecht heeft – samengevat – geoordeeld dat de omstandigheid dat [Geïntimeerde] haar echtscheidingsverzoek hier wil doorzetten ondanks de reeds uitgesproken Turkse echtscheiding op grond waarvan [Appellant] een beroep op niet-ontvankelijkheid doet, naar analogie van art. 431 lid 2 Rv resulteert in de vraag of en in hoeverre alhier gezag aan de Turkse echtscheidingsuitspraak toekomt. En voorts dat deze vraag beoordeeld moet worden aan de hand van de criteria van het Gazprombank-arrest (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478). Dat oordeel is juist. De daartegen gerichte klachten falen.
2.5
Uit de overgelegde stukken met betrekking tot de oproeping van [Geïntimeerde] voor de Turkse echtscheidingsprocedure en die met betrekking tot de bekendmaking van de Turkse echtscheidingsuitspraak aan [Geïntimeerde] (prod. 8 en 9 beroepschrift) valt niet af te leiden dat die, althans in ieder geval de oproeping, [Geïntimeerde] dan wel haar woonadres hebben bereikt. Met welwillende lezing valt daaruit hooguit af te leiden dat de stukken de Turkse ambassade in Caracas, Venezuela, hebben bereikt. Hier komt bij dat er gerede twijfel bestaat of deze wijze van betekening – aan de Turkse ambassade in Caracas, Venezuela, en kennelijk met DHL – aan de Turkse voorschriften voldoet. Uit de in het beroepschrift in Engelse vertaling geciteerde Turkse bepaling “Article 25/a- (Annex: 19/3/2003-4829/article 8)” kan namelijk worden afgeleid dat de oproeping rechtsgeldig is gedaan wanneer deze vanuit de Turkse ambassade is geschied overeenkomstig de Sint Maartense regelgeving: “When it is documented that notice was served to the addressee in accordance with the legislation of that country, the notification shall be deemed to have duly made to the addressee (…)”. Ingevolge art. 816 lid 1 Rv in verbinding met art. 1 lid 1 Rv is de oproepingswijze: bij deurwaardersexploot, in persoon dan wel aan het woonadres van [Geïntimeerde]. Het staat vast dat deze bij echtscheidingsverzoeken voorgeschreven betekening door een deurwaarder niet is gehanteerd.
2.6
Indien ondanks het voorgaande aangenomen zou moeten worden dat naar Turks recht betekening van een echtscheidingsverzoek aan een Turkse ambassade in de regio voldoende is voor gebondenheid aan een daarop volgende echtscheidingsuitspraak, dan geldt dat de Turkse procedure niet voldoet aan de in dit geval te stellen eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Hierbij is de ingrijpende aard van een echtscheiding van belang, het ontbreken van een toelichting hoe een gedaagde echtgenoot kennis kan krijgen van een betekening aan een ambassade en in dit geval ook nog dat het woonadres van [Geïntimeerde] bij [Appellant] bekend was en aangenomen moet worden dat het ook goed mogelijk en weinig bezwaarlijk zou zijn geweest om stukken op dit woonadres te betekenen. Niet is toegelicht waarom [Appellant] dat niet heeft geprobeerd.
2.7
Uit het bovenstaande volgt dat de Turkse echtscheidingsuitspraak niet voldoet aan het onder (ii) genoemde criterium van het Gazprombank-arrest (zie rov. 3.6.4), te weten dat de buitenlandse beslissing tot stand [is] gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging.
2.8
Het betoog van [Appellant] dat een toekomstige echtscheidingsbeschikking van het Gerecht niet in het bevolkingsregister van Sint Maarten ingeschreven kan worden omdat de Turkse echtscheidingsbeschikking daar al is ingeschreven, na zelfstandige toetsing door de daartoe bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, gaat niet op. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de Turkse echtscheidingsbeschikking niet voor inschrijving alhier in aanmerking komt. [Geïntimeerde] kan, met de onderhavige beschikking en de bestreden beschikking in de hand, bij het bevolkingsregister verzoeken om de inschrijving van de Turkse echtscheidingsbeschikking door te halen. Indien daaraan geen gevolg wordt gegeven kan zij een procedure ex art. 1:24 BW beginnen.
2.9
De conclusie luidt dat het Gerecht [Geïntimeerde] terecht ontvankelijk heeft geoordeeld in haar echtscheidingsverzoek. Het overigens door partijen aangevoerde leidt niet tot een andere uitkomst, om welke reden dat niet zal worden besproken.
2.1
Het Hof zal de bestreden beschikking bevestigen en de zaak terugwijzen naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing. Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten op 15 mei 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.