In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel tegen een belanghebbende. De zaak betreft de rechtmatigheid van aanslagen in de afvalstoffenheffing en rioolheffing die aan de belanghebbende waren opgelegd. De belanghebbende had in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch betoogd dat de gemeente in strijd handelde met de Wet milieubeheer en haar eigen verordeningen door voor zowel de afvalstoffenheffing als de rioolheffing afzonderlijke aanslagen op te leggen voor de vaste en variabele delen. Het Hof verwierp dit standpunt en oordeelde dat de gemeente rechtmatig handelde door de aanslagen op deze wijze te combineren.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof echter niet gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsregel is die zich ertegen verzet dat een belasting, die wordt geheven naar verschillende grondslagen, voor de ene grondslag over een tijdvak wordt geheven en voor de andere grondslag naar een tijdstip. De Hoge Raad concludeerde dat de heffingsambtenaar de belastingschuld voor het variabele deel van de afvalstoffenheffing op het juiste moment vaststelt en dat de gemeente de mogelijkheid heeft om verschillende aanslagen op één aanslagbiljet te verenigen. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de verordening niet voldeed aan de eisen van de Gemeentewet, waardoor de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het variabele deel niet vernietigd diende te worden.
De Hoge Raad verklaarde het principale beroep in cassatie gegrond en het incidentele beroep ongegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen.