Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft de vraag of een medisch onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat G.E.M. Later, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De officier van justitie was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de feiten van de zaak. De rechtbank had een zorgmachtiging verleend, maar de betrokkene was niet verschenen bij de zitting. De rechtbank oordeelde dat de omissie van de vernietigde beschikking was verholpen door telefonisch contact met de betrokkene. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de psychiater niet persoonlijk had onderzocht en dat de betrokkene niet op de hoogte was van het bezoek van de psychiater.
De Hoge Raad oordeelde dat de psychiater in beginsel de betrokkene in fysieke aanwezigheid moet onderzoeken, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is. In dit geval was er geen bewijs dat de betrokkene thuis was en niet opendeed. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een persoonlijk onderzoek door de psychiater en de vereisten die aan medische verklaringen worden gesteld in het kader van verplichte zorg.