ECLI:NL:HR:2023:953
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing van piloot met werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk en de toepassing van het belastingverdrag Nederland-VK
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingheffing van een piloot die werkzaam was voor een luchtvaartmaatschappij met als standplaats het Verenigd Koninkrijk. De belanghebbende, die in Nederland woont, had in 2015 136 dagen gewerkt, waarvan 81 dagen op internationale vluchten. De overige 55 dagen bestonden uit werkzaamheden in het VK, waaronder binnenlandse vluchten, stand-by dagen en training. De belastingautoriteiten hadden een aanslag opgelegd zonder rekening te houden met het belastingverdrag tussen Nederland en het VK, wat leidde tot een geschil over de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat de beloning voor de werkzaamheden van de piloot in het VK onder het heffingsrecht van Nederland viel, op basis van artikel 14, lid 3 van het belastingverdrag. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de werkzaamheden aan de grond, die op 47 van de 55 dagen werden verricht, ook als toerekenbaar aan de dienstbetrekking van de piloot moesten worden beschouwd. De Hoge Raad verwierp de klachten van de belanghebbende over de uitleg van het begrip 'internationaal verkeer' en oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden aan de grond in dit geval onder het belastingverdrag vielen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op.