Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een belanghebbende tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de vraag of het aandeel van de belanghebbende in het reservefonds van de Vereniging van Eigenaren (VvE) moet worden meegerekend in de rendementsgrondslag van de box 3-heffing voor de inkomstenbelasting. De belanghebbende, eigenaar van een appartementsrecht, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2017, waarbij een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.584 was vastgesteld. Dit bedrag omvatte een aandeel van € 9.408 in het reservefonds van de VvE, dat was gevormd voor toekomstig onderhoud van het appartementencomplex.
De belanghebbende stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat had geoordeeld dat het lidmaatschap van de VvE als een vermogensrecht moet worden aangemerkt en dat het aandeel in het reservefonds terecht was opgenomen in de rendementsgrondslag. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de wijziging van artikel 5:126, lid 1, BW, die het vormen van een reservefonds als wettelijke verplichting heeft aangemerkt, geen invloed heeft op de kwalificatie van het reservefonds als vermogensrecht. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep ongegrond en oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De proceskosten werden niet toegewezen.
Deze uitspraak is van belang voor de fiscale behandeling van reservefondsen binnen VvE's en bevestigt dat dergelijke fondsen als vermogensbestanddelen in box 3 moeten worden meegenomen bij de belastingheffing.