ECLI:NL:RBROT:2024:11617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
83-112284-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met gevangenisstraf en ontzetting van het beroep van bestuurder

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1962, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen van in totaal € 386.919 aan goederen, waaronder geldbedragen en een BMW. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is de verdachte voor 5 jaar ontzet van het recht om het beroep van bestuurder uit te oefenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode betrokken was bij witwashandelingen, waarbij hij grote geldbedragen ontving en contant opnam, terwijl hij enkel een UWV-uitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en dat hij de criminele herkomst van de geldbedragen niet voldoende heeft weerlegd. De verdachte werd vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten, waaronder valsheid in geschrifte, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schorsing uit voorlopige hechtenis en het ontbreken van recente veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 83-112284-21
Datum uitspraak: 7 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M. Dingley en M.A. van Rijswijk hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onderdeel witwassen van de inventaris van het garagebedrijf ‘ [garagebedrijf A] ’ zoals tenlastegelegd onder 1;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede de oplegging van een beroepsverbod voor het beroep van bestuurder voor de duur van 5 jaren;
  • verbeurdverklaring van de telefoons met beslagnummers [beslagnummer 1] , [beslagnummer 2] en [beslagnummer 3] . Onttrekking aan het verkeer van de telefoons met beslagnummers [beslagnummer 4] en [beslagnummer 5] .

4.Ontvankelijkheid officieren van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officieren van justitie niet ontvankelijk zijn in de vervolging van de verdachte voor zover de tenlastegelegde witwashandelingen niet in Nederland maar in Duitsland of de Verenigde Arabische Emiraten hebben plaatsgevonden. Dit geldt met name voor de tenlastegelegde handelingen die zien op de Duitse B.V. [bedrijf B] (hierna: [bedrijf B] ).
4.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Als er – naast in Nederland gelegen plaatsen – ook buiten Nederland gelegen plaatsen zijn die kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van deze wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook voor de gedragingen die deel uitmaken van dat strafbare feit en die buiten Nederland hebben plaatsgevonden (ECLI:NL:HR:2023:855). De verdachte is onder feit 1 tevens als pleegplaats (plaatsen in) Nederland ten laste gelegd. Slechts indien die pleegplaatsen niet bewezen zouden worden – welke vraag nog beantwoord moet worden – komt de rechtbank logischerwijs pas toe aan het beantwoorden van de vraag of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is indien feit 1 enkel en alleen in het buitenland is gepleegd. Het verweer wordt daarom als een voorwaardelijk verweer behandeld in die zin dat aan (verdere) beoordeling van het verweer pas wordt toegekomen op het moment dat de hiervoor genoemde voorwaarde is vervuld. Bij deze stand van zaken zijn de officieren van justitie ontvankelijk in de vervolging.
4.3.
Conclusie
De officieren van justitie zijn ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 2
5.1.1.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het valselijk opmaken van een huurcontract, alsmede het voorhanden hebben en gebruik maken van een valselijk opgemaakt huurcontract teneinde zich in te schrijven in de gemeente Neder-Betuwe en zo te kunnen blijven beschikken over een UWV-uitkering.
5.1.2.
Beoordeling
De vermeende valsheid van het huurcontract zou voortkomen, blijkens de tenlastelegging, uit het gegeven dat op het huurcontract voor de [adres 2] te Ochten (gemeente Neder-Betuwe) staat vermeld dat de overeenkomst ingaat per 1 maart 2021, terwijl de verdachte in de periode van 1 maart 2021 tot en met 12 oktober 2021 nooit huur heeft betaald en nooit op dat adres heeft gewoond of daar is geweest. Dit alles ten behoud van zijn UWV-uitkering.
Voorop staat dat het enkele gegeven dat de verdachte een adres nodig had om zijn UWV-uitkering te behouden en daarom een huurcontract is aangegaan voor een woning, deze onderliggende huurovereenkomst nog niet vals maakt. Dat er een verschil zit tussen de datum waarop de huurovereenkomst is ondertekend en de datum waarop de verdachte zich heeft ingeschreven op het betreffende adres is nog geen bewijs voor opzet bij de verdachte op het vals opmaken of vervalsen van een huurcontract. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de verhuurder beiden in ieder geval de bedoeling gehad hebben dat de verdachte de woning vanaf maart zou huren. Daartoe heeft de verdachte ook de sleutels van de woning ontvangen. Dat de verdachte mogelijk tekort schoot in de huurbetalingen voor de woning is wellicht te duiden als een (civielrechtelijke) wanprestatie, maar levert nog geen valsheid in geschrifte op. Vanaf september was “alles netjes geregeld” volgens de verhuurder. De rechtbank begrijpt die verklaring aldus dat dit overeenkomt met de verklaring van de verdachte dat hij vanaf september 2021 de huur betaalde en hij de sleutels weer had. Vanaf 28 september 2021 stond de verdachte ook daadwerkelijk ingeschreven op het adres. De enkele opmerking in een proces-verbaal dat de beheerder aan de telefoon (overigens na de ten laste gelegde periode) tegen de verbalisant vertelde dat hij de verdachte alleen kende van de post die binnenkwam op het adres, is op zichzelf onvoldoende om opzet van de verdachte op valsheid in geschrift uit af te leiden. Het opzettelijk vervalsen of valselijk laten opmaken van het huurcontract, dan wel het voorhanden hebben en/of gebruik maken daarvan is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewezen.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feit 1
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de geldbedragen gerelateerd aan de onderneming [bedrijf B] vanwege een gebrek aan beschikkingsmacht, het geldbedrag gestort op de rekening van zijn ex-partner [persoon A] omdat dit bedrag verdisconteerd moet worden met een ander tenlastegelegd bedrag, en het geldbedrag ontvangen van [persoon B] omdat bekend is dat dit bedrag een niet-criminele herkomst heeft. Daarnaast dient de verdachte te worden vrijgesproken van het witwassen van een gedeelte van de gelden die zijn ontvangen op zijn persoonlijke rekeningen omdat hij over de herkomst van deze gelden een verklaring heeft gegeven, deze waren afkomstig uit leningen van vrienden. Van een aantal andere geldbedragen is de herkomst eveneens bekend, omdat uit de omschrijvingen van de bankafschriften blijkt dat deze voortkomen uit leningen. In totaal gaat het om € 50.000. De verdachte moet ook worden vrijgesproken van het witwassen van de BMW met kenteken [kentekennummer] en de inventaris van ‘ [garagebedrijf A] ’. Er is tenslotte volgens de verdediging geen sprake van het maken van een gewoonte van witwassen en ook is geen sprake van medeplegen.
5.2.2.
Standpunt officieren van justitie
Het tenlastegelegde witwassen kan, met uitzondering van het witwassen van de inventaris van ‘ [garagebedrijf A] ’, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdachte heeft (in ieder geval een gedeelte van) de geldbedragen in nauwe en bewuste samenwerking met anderen witgewassen en heeft ook van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
5.2.3.
Beoordeling
Inleiding
Ten laste is gelegd het witwassen van vier geldbedragen, een BMW met het kenteken [kentekennummer] en de inventaris van ‘ [garagebedrijf A] ’. De rechtbank behandelt deze geldbedragen en de andere goederen afzonderlijk alvorens een conclusie te geven over de tenlastelegging van dit feit in haar geheel.
Vermoeden van een criminele herkomst
Vooropgesteld zijn de volgende omstandigheden: de verdachte ontving op zijn bankrekening grote geldbedragen, vaak ook door de verdachte zelf contant gestort, terwijl hij enkel een UWV-uitkering ontving. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen die een uitkering ontvangen daar doorgaans maar net van rond kunnen komen. Van de verdachte zijn verder geen legale economische activiteiten en/of inkomsten, anders dan zijn uitkering, bekend. De gelden werden ook vaak weer contant opgenomen. Het verwerven, omzetten en voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is ongebruikelijk in het normale economische verkeer. Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen een vermoeden van een criminele herkomst van deze gelden.
Geldbedrag €1.396.529 – [bedrijf B]
In de periode tussen 22 maart 2017 en 26 februari 2018 is naar de bankrekening van [bedrijf B] bij de Fidor bank in totaal € 1.396.529 bijgeschreven uit een viertal bronnen. Niet ter discussie staat dat de verdachte betrokken was bij [bedrijf B] vanaf het moment dat hij aanwezig was bij een notarisafspraak met betrekking tot [bedrijf B] die plaatsvond in het voorjaar van 2018. Ook staat vast dat de verdachte zelf vanaf 25 maart 2019 bestuurder was van [bedrijf B] . Hiermee, en ook gelet op andere bevindingen uit het dossier, zijn er voldoende aanknopingspunten om te concluderen tot betrokkenheid van de verdachte bij [bedrijf B] in de periode ná de afspraak bij de notaris, dus vanaf het voorjaar van 2018. Echter, voor enige betrokkenheid van de verdachte bij [bedrijf B] in de periode van de ten laste gelegde transacties op de bankrekening van [bedrijf B] (die allen plaatsvonden vóór de afspraak bij de notaris) bevat het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten. Zo kan deze betrokkenheid niet worden afgeleid uit het als afbeelding op de telefoon van de verdachte aangetroffen bankafschrift van [bedrijf B] van 10 augustus 2017. Nog daargelaten dat niet kan worden vastgesteld sinds wanneer deze afbeelding op de telefoon van de verdachte stond, kan uit het enkele aantreffen van dit bankafschrift ook niets worden afgeleid over eventuele zeggenschap van de verdachte over de bijbehorende bankrekening dan wel over zijn betrokkenheid bij [bedrijf B] . Ook de verklaring van [persoon C] (hierna: [persoon C] ) over de rol van de verdachte bij [bedrijf B] is onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte, al dan niet in samenwerking met anderen, in de periode van de tenlastegelegde transacties betrokken was bij [bedrijf B] , nu deze verklaring op cruciale punten wordt weersproken door niet alleen de verklaring van de verdachte zelf, maar ook door de verklaringen van [persoon D] . en [persoon E] , de bestuurders van [bedrijf B] in de tenlastegelegde periode.
Hoewel het dossier aanleiding biedt om te concluderen dat [persoon C] in de periode van de tenlastegelegde transacties betrokken was bij [bedrijf B] , blijkt niet dat er tussen de verdachte en [persoon C] (of een ander) in die periode sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat ook in de vorm van medeplegen geen betrokkenheid van de verdachte bij [bedrijf B] kan worden vastgesteld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken voor het deel van de tenlastelegging van feit 1 dat ziet op het witwassen van de gelden op de bankrekening van [bedrijf B] .
Geldbedrag € 263.000 – Persoonlijke rekening
In de tenlastegelegde periode heeft de verdachte op zijn persoonlijke bankrekeningen in totaal € 448.014 euro ontvangen. Van een bedrag bestaande uit € 182.869 aan contante stortingen en € 80.416 aan overboekingen, in totaal afgerond in het voordeel van de verdachte € 263.000, was aanvankelijk de herkomst onduidelijk. De verdachte is geconfronteerd met deze bedragen en heeft voor een gedeelte hiervan een verklaring afgelegd, namelijk dat hij een deel van deze gelden had ontvangen in het kader van leningen en deze gelden dus niet uit misdrijf afkomstig waren. Twee van deze leningen zijn nader geduid: het zou gaan om leningen van [persoon F] ter hoogte van € 25.000 en [persoon G] ter hoogte van € 15.000. In beide gevallen is niets op schrift gesteld. Uit nadere verhoren van deze personen blijkt dat zij naar eigen zeggen inderdaad leningen aan de verdachte hebben verstrekt, maar dat deze respectievelijk beperkt zijn gebleven tot ‘een paar duizend’ euro ( [persoon F] ) en ‘een paar honderd’ euro ( [persoon G] ). Volgens [persoon G] is het geleende bedrag hooguit €400 geweest.
Hoewel het opmerkelijk is dat de verdachte over significant andere bedragen spreekt dan de twee uitleners van het geld, is door het openbaar ministerie niet in voldoende mate weerlegd dat de twee leningen, weliswaar dus in beperktere omvang dan door de verdachte gesteld, aan de verdachte zijn verstrekt en dat de daarmee gemoeide geldbedragen niet uit misdrijf afkomstig zijn. Nu aan deze leningen geen exacte bedragen gekoppeld kunnen worden stelt de rechtbank de hoogte van de twee leningen, gelet op de verklaringen van [persoon F] en [persoon G] , vast op respectievelijk € 5.000 en € 400 en spreekt de verdachte van het witwassen van deze geldbedragen vrij.
De verdediging heeft verder bepleit dat de verdachte ook van het witwassen van een aantal andere bedragen vrijgesproken moet worden. Het gaat hierbij om overboekingen naar de rekeningen van de verdachte met de omschrijving ‘lening’ of soortgelijk, en een lening van Stichting [naam stichting] van € 15.000 aan de verdachte. Gelet op het vermoeden van een criminele herkomst van de door de verdachte ontvangen geldbedragen, is door de verdachte over de herkomst van deze gelden geen verklaring gegeven die voldoende concreet en verifieerbaar is, waardoor het openbaar ministerie niet in staat is geweest om hier nader onderzoek naar te doen. Hetzelfde geldt voor de lening van Stichting [naam stichting] aan de verdachte ter waarde van
€ 15.000. Uit het dossier volgt dat de verdachte zelf bestuurder was van deze stichting. In zoverre is het dus een lening geweest van de verdachte aan zichzelf. De verdachte heeft verder geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring gegeven waar dit geldbedrag, waar [naam stichting] klaarblijkelijk over beschikte, vandaan is gekomen, wat wel van hem verwacht mocht worden nu hij daar zelf de bestuurder van was. Dat geldt evenmin voor het restant van de contante stortingen en overboekingen waarvan de herkomst onbekend is gebleven. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hiervoor genoemde gelden, ter hoogte van in totaal € 257.600, (€ 263.000 - € 5.000 - € 400) heeft witgewassen.
Geldbedrag €30.026 – Rekening [persoon A]
In de tenlastegelegde periode heeft de verdachte in totaal € 30.026 contant op de rekening van zijn ex-vrouw [persoon A] gestort. De verdachte heeft bekend dat hij deze stortingen heeft gedaan. Hij heeft verklaard dat hij dit geld aan haar verschuldigd was en dat hij dit geld had geleend van vrienden en dat het niet afkomstig was uit enig misdrijf. Van deze leningen zijn geen leenovereenkomsten opgesteld. Hoewel de verdachte een aantal namen heeft genoemd van deze vrienden, heeft door het openbaar ministerie daarnaar verricht nader onderzoek geen bevestiging opgeleverd van de verklaring van de verdachte. Aldus is mede op basis van dit nadere onderzoek geen andere conclusie mogelijk dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze gelden vallen onder de geldbedragen die de verdachte (in eerste instantie) op zijn eigen rekening heeft ontvangen. De verdachte heeft de gelden vervolgens contant van zijn rekening opgenomen en op de rekening van zijn ex-vrouw gestort, waardoor deze geldbedragen in feite ‘dubbel’ worden meegeteld in de verschillende tenlastegelegde bedragen.
Daargelaten de vraag of de gelden die de verdachte op de rekening van zijn ex-vrouw heeft gestort dezelfde gelden zijn als die hij zelf op zijn rekeningen heeft ontvangen, wordt het storten van de contante gelden door de verdachte op de rekening van zijn ex-vrouw aangemerkt als witwashandelingen (in de zin van omzetten en verhullen), die apart bewezen worden verklaard naast de witwashandelingen van het initieel storten van de contante gelden op de rekeningen van de verdachte en het vervolgens door hem contant opnemen van deze gelden. Het verweer van de verdediging wordt aldus niet gevolgd voor zover het ziet op de bewezenverklaring. Desondanks wordt daarmee bij de strafmaat wel rekening gehouden voor wat betreft de hoogte van het totale witgewassen bedrag.
Geldbedrag €134.657 – Overboekingen [persoon B]
(hierna: [persoon B] ) heeft aangifte tegen de verdachte gedaan, stellend dat hij door de verdachte is opgelicht. Hij is hier op een later moment op teruggekomen en heeft toen verklaard dat zijn aangifte op een misverstand berustte. Nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, wordt ook ten aanzien van de overboekingen door [persoon B] aan de verdachte teruggevallen op het hiervoor reeds geconstateerde vermoeden van een criminele herkomst van de door de verdachte ontvangen geldbedragen.
In de tenlastegelegde periode heeft [persoon B] vanaf verschillende bankrekeningen gelden overgemaakt naar de verdachte, ter hoogte van in totaal € 100.819. [persoon B] heeft in zijn aangifte tegen de verdachte daarnaast gesteld dat hij nog eens € 33.838 aan gelden ofwel contant heeft betaald aan de verdachte ofwel via weer andere rekeningen aan de verdachte heeft betaald. Dat [persoon B] dit bedrag van € 33.838 heeft betaald aan de verdachte komt enkel terug in zijn eigen aangifte, wordt niet afdoende onderbouwd daarin en vindt ook geen verdere ondersteuning in het dossier. Om deze reden zal de verdachte van het witwassen van dit geldbedrag, ter hoogte van € 33.838, worden vrijgesproken.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het witwassen van de resterende van [persoon B] afkomstige geldbedragen met een totaalbedrag van € 100.819. Zowel de verdachte als [persoon B] hebben verklaard dat [persoon B] dit geldbedrag heeft betaald aan de verdachte teneinde een door de verdachte aan [persoon B] gecedeerde vordering te incasseren. Onderbouwing voor deze verklaringen is te vinden in een door de verdachte en [persoon B] ondertekende akte van cessie waarin staat dat een vordering van de verdachte op [persoon H] (hierna: [persoon H] ) is gecedeerd door de verdachte aan [persoon B] . Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar deze verklaring van de verdachte. Daaruit volgt dat er geen steun te vinden is voor de aanvankelijke verklaring van de verdachte dat hij de vennootschap aan wie [persoon H] was veroordeeld om te betalen, [bedrijf C] ., heeft overgenomen. Zowel de verklaring van de toenmalige bestuurder van deze vennootschap als onderzoek in het handelsregister bieden hier geen aanknopingspunten voor. Geconfronteerd met deze onderzoeksbevindingen heeft de verdachte zijn verklaring bijgesteld, zonder daarin voldoende concreet en verifieerbaar te zijn. Voorts is opmerkelijk dat [persoon H] heeft verklaard dat hij na 2013 niets meer over (de incasso van) deze vordering heeft gehoord terwijl volgens de verdachte (en [persoon B] ) meer dan een ton aan incassokosten voor deze vordering zijn gemaakt. Onduidelijk is gebleven waarom het incasseren van de vordering al meer dan een ton heeft moeten kosten, daargelaten dat deze kosten in het geheel niet zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, dat het niet anders kan zijn dan dat de gecedeerde vordering is gebruikt als fictieve grondslag voor een malafide constructie om geld van [persoon B] naar de verdachte te sluizen. Dit wordt ondersteund door mails en (encro)chatgesprekken (tussen onder andere de verdachte en [persoon B] ) die aanknopingspunten bieden om te concluderen dat de verdachte en [persoon B] samenwerken in het criminele milieu en dat uit deze samenwerking betalingsverplichtingen zijn voortgekomen. Ook vonden deze overboekingen plaats in de vorm van dagelijkse kleine bedragen welk geld door de verdachte vervolgens weer contant werd opgenomen. Een en ander leidt tot de conclusie dat het vermoeden van een criminele herkomst van het geld dat de verdachte van [persoon B] heeft ontvangen, onvoldoende is weerlegd door de verdachte, zodat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
BMW met het kenteken [kentekennummer]
Uit een aankoopfactuur blijkt dat op 14 november 2016 namens Stichting [naam stichting] een BMW met het kenteken [kentekennummer] is gekocht voor € 28.500. Op de factuur, die is gericht aan de verdachte, staat tevens vermeld dat de factuur is ‘voldaan per kas’. De BMW heeft tot 16 oktober 2017 op naam van de stichting gestaan. De verdachte was tussen 6 oktober 2016 en 21 augustus 2018, en dus op het moment van aankoop van de BMW, bestuurder van deze stichting en hij heeft ook bekend dat hij deze stichting heeft opgericht. De verklaring van de verdachte over de stichting en de aankoop van de BMW is niet steeds even duidelijk geweest. Zo heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat de stichting is overgedragen aan [persoon I] , en heeft hij later verklaard dat deze [persoon I] en [persoon J] , met zijn goedkeuring de auto hebben aangeschaft op naam van de stichting. Reeds door de wisselende inhoud van zijn verklaringen vindt de rechtbank de uitleg van de verdachte niet aannemelijk. Daar komt bij dat de door de verdachte genoemde personen in ieder geval op papier niets met de stichting te maken hadden en ook overigens dit nergens uit blijkt, terwijl de verdachte geen plausibele uitleg heeft gegeven waarom deze personen op naam van zijn stichting een auto zouden kopen. De factuur is daarnaast op de eigen computer van de verdachte aangetroffen en gericht aan de verdachte. Er is geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring afgelegd die weerlegt dat de verdachte de feitelijke eigenaar en houder van de auto was in de tenlastegelegde periode. De verdachte heeft ook geen verklaring gegeven over de herkomst van het contante aankoopbedrag van € 28.500 waarmee de auto is aangeschaft. De rechtbank acht om deze redenen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de BMW met het kenteken [kentekennummer] heeft witgewassen.
Inventaris ‘ [garagebedrijf A] ’
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging, nu niet is vast komen te staan dat de koop van deze goederen daadwerkelijk tot stand is gekomen.
Gewoonte
Gelet op de frequentie van de bewezenverklaarde handelingen en de lange periode waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen met betrekking tot de witwashandelingen. In het specifieke geval van [persoon B] is weliswaar geconcludeerd dat hij en de verdachte in enig verband samenwerkten, maar deze samenwerking ziet niet op de specifieke witwashandelingen zoals deze bewezen zijn verklaard. Anders dan de officieren van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de bewezenverklaarde witwashandelingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
5.2.4.
Conclusie
Het vermoeden van een criminele herkomst van geldbedragen ter hoogte van (in totaal) € 257.600, € 30.026 en € 100.819 alsmede een BMW met het kenteken [kentekennummer] is niet afdoende weerlegd. Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode tussen 1 november 2016 tot en met 27 oktober 2021 die geldbedragen en een BMW heeft witgewassen en dat hij van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Het gaat hierbij om het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken van de witgewassen goederen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij
in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 27
oktober 2021, in Nederland, meermalen, te weten:
- geldbedragen ter hoogte van (in totaal) EUR
257.6,
- geldbedragen ter hoogte van (in totaal) EUR 30.026, en
- geldbedragen ter hoogte van (in totaal) EUR
100.819, en
- een BMW met kenteken [kentekennummer] ,
- de inventaris van garagebedrijf " [garagebedrijf A] ”,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet,
en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die goed(eren) (geheel 0f gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van enkele jaren in totaal € 386.919 aan goederen witgewassen, door via een stichting een BMW tot zijn beschikking te krijgen en door veelvuldig geldbedragen op zijn bankrekeningen te ontvangen en weer contant op te nemen, en door contante geldbedragen op de bankrekening van zijn ex-vrouw te storten. De verdachte had in deze periode geen andere legale inkomsten dan een UWV-uitkering. Daarmee heeft de verdachte opbrengsten met een criminele herkomst onttrokken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen de integriteit van het financiële verkeer aantast en een bedreiging vormt voor de legale economie. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden. De verdachte heeft van het witwassen een gewoonte gemaakt en is enkel gestopt door interventie van de opsporingsdiensten.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 maart 2022 met een aanvulling gedateerd 9 juli 2024. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van dit rapport en de aanvulling. Dit rapport en de bijbehorende aanvulling houden kortgezegd in dat de verdachte, op zijn gezondheid na, geen noemenswaardige problemen ervaart in zijn dagelijks leven. De verdachte is sinds 9 september 2022 geschorst uit de voorlopige hechtenis en heeft zich sindsdien gehouden aan de voorwaarden die hem bij die schorsing waren opgelegd. De reclassering adviseert om geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.3.3.
Vormverzuim
Ter zitting heeft de verdediging in het kader van artikel 359a Sv bepleit dat er bij de aanvang van het onderzoek sprake was van een vormverzuim in die zin dat de doorzoeking van het bedrijfspand aan de Popovstraat onrechtmatig was. De verdediging heeft bepleit dat de verdachte door dit vormverzuim nadeel heeft ondervonden en dat om deze reden strafvermindering moet volgen. De rechtbank passeert dit verweer. Uit het dossier volgen geen feiten of omstandigheden die de rechtbank doen concluderen dat met betrekking tot deze doorzoeking sprake is geweest van onrechtmatigheden. De doorzoeking mocht op grond van artikel 96c Sv plaatsvinden en uit de onderliggende stukken blijkt ook voldoende dat en waarom deze doorzoeking nodig was.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, en zoals die in de oriëntatiepunten voor straftoemeting zijn opgenomen. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat bij een fraudebedrag van tussen de € 250.000 en € 500.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tussen de 12 en 18 maanden in beginsel passend en geboden is. In de onderhavige zaak gaat het om een bedrag van € 386.919. Als strafverzwarende omstandigheid wordt ermee rekening gehouden dat sprake is geweest van gewoontewitwassen gedurende een lange periode. Dat betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden als uitgangspunt neemt.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 27 oktober 2021, omdat de verdachte op deze dag is aangehouden. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Tot aan dit vonnis is een periode van iets meer dan drie jaren verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn en het gegeven dat de verdachte zich tijdens zijn schorsing aan alle voorwaarden heeft gehouden, wijkt de rechtbank af van het voornoemde uitgangspunt en acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden. Van deze straf zal een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk worden opgelegd. Daaraan zal worden verbonden een proeftijd van 1 jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, zodat de verdachte de onvoorwaardelijke gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten. Dit betekent dat de verdachte, in het kader van de onderhavige strafzaak, niet opnieuw naar de gevangenis moet.
Als bijkomende straf wordt de verdachte voor de duur van 5 jaren ontzet van zijn recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon, dan wel van een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, uit te oefenen. Dit verbod staat in voldoende verband met het strafbare feit: een stichting waarvan de verdachte bestuurder was, is betrokken geweest bij meerdere van de witwashandelingen. Verder heeft de verdachte zijn naam aan vele vennootschappen verbonden, zonder dat hij daar een goed onderbouwde legale economische verklaring voor heeft, terwijl hij leefde van een uitkering en in dezelfde periode veel geld aan het witwassen was.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de telefoons met beslagnummers [beslagnummer 1] , [beslagnummer 2] en [beslagnummer 3] verbeurd worden verklaard. De PGP-telefoons met beslagnummers [beslagnummer 4] en [beslagnummer 5] dienen onttrokken te worden aan het verkeer. De inbeslaggenomen horloges [beslagnummer 6] , [beslagnummer 7] en [beslagnummer 8] waren nep, zijn vernietigd en kunnen niet worden teruggegeven.
9.2.
Standpunt verdediging
Met uitzondering van de PGP-telefoons met beslagnummers [beslagnummer 4] en [beslagnummer 5] dienen alle goederen terug te worden gegeven aan de rechthebbenden. Op de overige telefoons staan privéfoto’s van de verdachte waar hij veel waarde aan hecht. In het dossier zitten geen stukken die onderbouwen waarom de horloges vernietigd dienden te worden. Ondanks dat deze reeds vernietigd zijn dient de verdachte de waarde van deze horloges te ontvangen.
9.3.
Beoordeling
De telefoons met beslagnummers [beslagnummer 4] en [beslagnummer 5] zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze telefoons van de verdachte zijn en met behulp daarvan het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid. Het ongecontroleerde bezit van deze goederen is in strijd met het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen, te weten de resterende telefoons en de horloges, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de rechthebbenden. Dat de horloges reeds vernietigd zijn, staat niet in de weg van het teruggeven hiervan, aangezien beslag is gelegd op de waarde van deze horloges.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36b, 36d, 420ter van het Wetboek van Strafrecht

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder of feitelijke leidinggevende van een rechtspersoon, dan wel een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
De telefoons met beslagnummers [beslagnummer 4] en [beslagnummer 5] ;
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van:
De telefoons met beslagnummers [beslagnummer 1] , [beslagnummer 2] en [beslagnummer 3] ;
De horloges met beslagnummers [beslagnummer 6] , [beslagnummer 7] en [beslagnummer 8] ;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. W.J. de Veld en R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 november 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 27 oktober 2021, te Wanneperveen en/of Zwolle, althans (elders) in Nederland, en/of in Duitsland
en/of in de Verenigde Arabische Emiraten,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(van) (één of meer goed(eren)), te weten:
- een of meerdere geldbedrag(en) ter hoogte van in totaal EUR 1.824.212, bestaande uit:
- ( een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal) EUR 1.396.529, en/of,
- ( een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal) EUR 263.000, en/of,
- ( een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal) EUR 30.026, en/of,
- ( een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal) EUR 134.657, en/of
een of meer (contant gestort(e)) geldbedrag(en), en/of,
- een BMW met kenteken [kentekennummer] , en/of,
- de inventaris van garagebedrijf " [garagebedrijf A] ”,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie
de rechthebbende(n) op dat /die goed(eren) is/zijn, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie
dat/die goed(eren) voorhanden had(den)
en/of
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet,
en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat dat/die goed(eren) (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s), van het plegen van witwassen een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
2
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met
12 oktober 2021 te Zwolle en/of Ochten (gemeente Neder-Betuwe), althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een huurcontract voor de [adres 2] , [postcode 2] in Ochten (DOC-059),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) telkens valselijk — immers opzettelijk in strijd met de waarheid — op genoemd
geschrift — zakelijk weergegeven — vermeld en/of doen vermelden:
dat hij, verdachte, sinds 1 maart 2021 een woonruimte huurt aan de [adres 2] , [postcode 3]
te Ochten terwijl hij, verdachte, nimmer huur voor dat adres heeft betaald en/of nimmer op het
adres in Ochten heeft gewoond en/of nimmer bij het adres in Ochten is geweest,
met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een)
ander(en) te doen gebruiken;
en/of
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met
12 oktober 2021, te Zwolle en/of Ochten (gemeente Neder-Betuwe) althans (telkens) (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten
een huurcontract voor de [adres 2] , [postcode 2] in Ochten (DOC-059),
bestaande die valsheid hierin, dat valselijk, immers in strijd met de waarheid in dat huurcontract
is opgenomen dat hij, verdachte, sinds 1 maart 2021 een woonruimte huurt aan de
[adres 2] , [postcode 1] te Ochten terwijl hij, verdachte, nimmer huur voor dat adres heeft
betaald en/of nimmer op het adres in Ochten heeft gewoond en/of nimmer bij het adres in
Ochten is geweest,
heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was om
gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst,
en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemd vals en/of vervalst geschrift als ware het echt en
onvervalst, door voornoemd vals(elijk) (opgemaakte) huurcontract te overleggen aan de gemeente
Neder-Betuwe en/of (mede) heeft gebruikt ten behoeve van het behoud van een UVW-uitkering;