ECLI:NL:HR:2024:611

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
22/04522
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsmacht bij mensensmokkel en toegang tot Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het openbaar ministerie had cassatie ingesteld tegen de niet-ontvankelijkheid van de vervolging van de verdachte wegens het ontbreken van rechtsmacht met betrekking tot het tenlastegelegde feit van mensensmokkel. De verdachte was beschuldigd van het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en Duitsland. Het hof had geoordeeld dat Nederland geen rechtsmacht had over de gedragingen die buiten Nederland hadden plaatsgevonden, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was. De verdachte had immers ook een rol gespeeld bij het helpen van een ander bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, wat wel onder de Nederlandse rechtsmacht valt. De Hoge Raad concludeerde dat het openbaar ministerie onvoldoende belang had bij vernietiging van de uitspraak van het hof, omdat het hof in zijn strafmaatoverweging rekening had gehouden met de rol van de verdachte bij het helpen van de toegang tot Nederland. De Hoge Raad verwierp het beroep van het openbaar ministerie, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.

Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Nederlandse strafwet op gedragingen die deel uitmaken van een strafbaar feit dat in Nederland is gepleegd, ook al hebben bepaalde gedragingen buiten Nederland plaatsgevonden. De zaak illustreert de complexiteit van rechtsmacht in strafzaken die internationale elementen bevatten, zoals mensensmokkel.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04522
Datum16 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2022, nummer 21-005110-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadslieden van de verdachte, R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het openbaar ministerie wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk is in de vervolging van het tenlastegelegde behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Duitsland.
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 7 november 2021 te Zevenaar, althans in Nederland en/of Duitsland, een ander, te weten: [betrokkene 1] behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of Duitsland (zijnde een andere lidstaat van de Europese Unie), of voornoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
hebbende hij, verdachte:
- contacten onderhouden en/of afspraken gemaakt over de wijze van (smokkel)transport van bovengenoemde persoon, en/of
- zijn voertuig ter beschikking gesteld en samen met hem (ondanks een eerdere aanhouding in Duitsland) verder gereisd door de Europese Unie met als bestemming Rotterdam/Oosterschelde gebied, en hem vergezeld tijdens de reis.”
2.2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 7 november 2021 in Nederland een ander, te weten: [betrokkene 1] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
hebbende hij, verdachte:
- contacten onderhouden en afspraken gemaakt over de wijze van smokkeltransport van bovengenoemde persoon, en
- zijn voertuig ter beschikking gesteld en samen met hem (ondanks een eerdere aanhouding in Duitsland) verder gereisd door de Europese Unie met als bestemming Rotterdam/Oosterschelde-gebied en hem vergezeld tijdens de reis.”
2.2.3
Het arrest van het hof houdt verder onder meer in:
“De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Rechtsmacht ten aanzien van buiten Nederland gepleegde feiten
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van rechtsmacht ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen buiten Nederland, te weten het behulpzaam zijn van een ander bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Duitsland. Dit handelen van verdachte zou buiten Nederland hebben plaatsgevonden terwijl hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Aan Nederland komt met betrekking tot deze gedragingen daarom geen rechtsmacht toe.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet toepasselijk is op het ten laste gelegde handelen van verdachte buiten Nederland. Deze delictsomschrijving ziet ook op degene die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale misdaad.
Het oordeel van het hof
In de tenlastelegging wordt verdachte het verwijt gemaakt dat hij [betrokkene 1] behulpzaam is geweest bij de wederrechtelijke inreis tot of doorreis door Nederland en/of Duitsland, door onder andere zijn auto ter beschikking te stellen en gezamenlijk door Duitsland en naar Nederland te reizen.
Verdachte bezit niet de Nederlandse nationaliteit en uit het dossier volgt dat hij in de tenlastegelegde periode geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had.
Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op een ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
De Nederlandse strafwet kan daarnaast toepasselijk zijn op degene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit als het gaat om – voor zover hier relevant – één van de in artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht specifiek genoemde misdrijven of bij vervolging ter zake van de in artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde feiten ten aanzien waarvan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht verplicht.
Voor zover de tenlastelegging als verwijt aan verdachte inhoudt dat hij een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Duitsland is het hof van oordeel dat gelet op de aangehaalde bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet niet op verdachte van toepassing is. Dit betekent dat in zoverre de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt en het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
(...)
Oplegging van straf en/of maatregel
(...)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, waarbij hij een persoon zonder verblijfsstatus behulpzaam is geweest bij het zich toegang verschaffen tot Nederland. Mensensmokkel maakt een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde en doorkruist het beleid van de overheid om illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere Europese landen te bestrijden. Het hof rekent het verdachte speciaal aan dat hij al in Duitsland was aangehouden en verhoord in verband met mensensmokkel, maar samen met zijn medereiziger toch zijn weg naar Nederland heeft vervolgd.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 197a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Artikel 197a lid 1 Sr luidt:
“Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.2
Op grond van artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Als er – naast in Nederland gelegen plaatsen – ook buiten Nederland gelegen plaatsen zijn die kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van deze wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook voor de gedragingen die deel uitmaken van dat strafbare feit en die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. (Vgl. HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:855.)
2.3.3
Het oordeel van het hof dat het openbaar ministerie wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk is in de vervolging van het tenlastegelegde behulpzaam zijn “bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Duitsland” getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2.3.2 is vooropgesteld, van een onjuiste rechtsopvatting. Aan de verdachte wordt immers ook verweten dat hij [betrokkene 1] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland, en dat hij, zoals ook is bewezenverklaard, daartoe zijn voertuig ter beschikking heeft gesteld en samen met [betrokkene 1] na een eerdere aanhouding in Duitsland verder is gereisd met als bestemming Rotterdam/Oosterschelde-gebied.
2.3.4
Het cassatiemiddel slaagt. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Nu het hof in zijn hiervoor onder 2.2.3 aangehaalde strafmaatoverweging in het bijzonder ook rekening heeft gehouden met het behulpzaam zijn van de verdachte bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland in de fase van het vervoer door Duitsland, heeft het openbaar ministerie onvoldoende belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2024.