ECLI:NL:HR:2023:826

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/03870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het onmiddellijkheidsbeginsel door rechterswisseling tijdens mondelinge behandeling in gezagskwestie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen te beëindigen. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, maar de moeder ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 heeft de moeder een wrakingsverzoek ingediend tegen de drie raadsheren die de zaak behandelden. Dit verzoek werd afgewezen, maar leidde tot een schorsing van de behandeling. De mondelinge behandeling werd voortgezet op 21 juni 2022, waarbij een van de raadsheren was vervangen. De moeder stelde dat deze rechterswisseling in strijd was met het onmiddellijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had voldaan aan de verplichting om de partijen voorafgaand aan de uitspraak te informeren over de rechterswisseling en de redenen daarvoor. Dit leidde tot de conclusie dat de beschikking van het hof niet rechtsgeldig was, en de Hoge Raad vernietigde de beschikking en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03870
Datum2 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de moeder,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
1. RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, gevestigd te Middelburg,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Raad,
niet verschenen,
Belanghebbenden:
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna: de vader,
3. LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna: de GI.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/02/387010/FA RK 21-3011 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2022;
b. de beschikking in de zaken 200.305.450/01 en 200.305.450/02 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juli 2022.
De moeder heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure heeft de Raad verzocht het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen te beëindigen.
2.2
De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen.
2.3
In hoger beroep heeft op 8 maart 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Hierin zijn als behandelend raadsheren A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen vermeld.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 heeft de moeder een verzoek tot wraking van de drie raadsheren gedaan, waarna de voorzitter de mondelinge behandeling heeft opgeschort. De wrakingskamer van het hof heeft op 20 april 2022 het wrakingsverzoek van de moeder afgewezen.
2.5
De mondelinge behandeling is voortgezet op 21 juni 2022. In het proces-verbaal dat van de voortgezette mondelinge behandeling is opgemaakt zijn als behandelend raadsheren A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en H.J.M. van Arkel-van Gasselt vermeld.
2.6
Bij beschikking van 28 juli 2022 heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. [1] De beschikking is gewezen door de hiervoor in 2.5 genoemde raadsheren.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
De onderdelen 1 en 2 van het middel klagen dat het hof het onmiddellijkheidsbeginsel, en daarmee art. 6 EVRM, heeft geschonden nu de combinatie van raadsheren tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 een andere is geweest dan de combinatie van raadsheren die de beschikking van het hof heeft gewezen, en deze rechterswisseling niet van tevoren onder opgave van redenen voor de vervanging aan de moeder kenbaar is gemaakt. In dat verband voeren de onderdelen aan dat de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 inhoudelijk is behandeld en dat uit het proces-verbaal van de (voortgezette) mondelinge behandeling op 21 juni 2022 niet blijkt dat de mondelinge behandeling toen opnieuw is aangevangen.
3.1.2
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient, indien op enig moment na de mondelinge behandeling vervanging noodzakelijk blijkt van een of meer rechters ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, het gerecht dit voorafgaand aan de eerstvolgende uitspraak mee te delen aan partijen (waaronder in verzoekschriftprocedures begrepen de belanghebbenden), onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum. Elk van de bij de mondelinge behandeling verschenen partijen mag vervolgens verzoeken om een nadere mondelinge behandeling ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. [2]
3.1.3
Uit de stukken van het geding en de door de Advocaat-Generaal ambtshalve ingewonnen inlichtingen blijkt het volgende. [3]
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de advocaat van de moeder het standpunt van de moeder mondeling heeft toegelicht en spreekaantekeningen heeft overgelegd. De voorzitter heeft op 8 maart 2022 de mondelinge behandeling opgeschort nadat de moeder de drie raadsheren had gewraakt. Op 21 juni 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet, waarbij een van de raadsheren die aan de mondelinge behandeling van 8 maart 2022 had deelgenomen was vervangen door een andere raadsheer. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 21 juni 2022 heeft de advocaat van de moeder niet opnieuw het standpunt van de moeder mondeling uiteengezet en evenmin spreekaantekeningen overgelegd. De in cassatie bestreden beschikking is gewezen door de drie raadsheren die aan de voortgezette mondelinge behandeling van 21 juni 2022 hadden deelgenomen.
Uit deze gang van zaken blijkt dat de beschikking van het hof mede is gewezen op de grondslag van de mondelinge behandeling van 8 maart 2022, terwijl na deze mondelinge behandeling een rechterswisseling heeft plaatsgevonden. Het hof heeft echter niet de hiervoor in 3.1.2 bedoelde mededeling ter zake van deze rechterswisseling gedaan. De onderdelen 1 en 2 zijn dus gegrond.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
2 juni 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2662.
2.HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:472, rov. 3.4.3; zie tevens HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:662; HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076.
3.Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.6-3.14 en 3.30.