ECLI:NL:GHSHE:2022:2662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.305.450_01 en 200.305.450_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder en verzoek om afgifte van bescheiden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en haar gezag te behouden. De rechtbank had eerder besloten het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de verantwoordelijkheden van de moeder. De moeder stelt dat er positieve ontwikkelingen zijn en dat zij meewerkt aan de eisen van de gecertificeerde instelling (GI). De raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter zorgen over de negatieve houding van de moeder en de impact daarvan op de kinderen. Het hof heeft de zaak behandeld, waarbij de minderjarige kinderen ook de gelegenheid hebben gekregen om hun mening kenbaar te maken. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeert het hof dat de beëindiging van het gezag van de moeder gerechtvaardigd is, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om afgifte van bescheiden af, omdat zij niet heeft aangetoond welk rechtmatig belang zij daarbij heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 juli 2022
Zaaknummers : 200.305.450/01 en 200.305.450/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/387010 / FA RK 21-3011
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens.
en
Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties van 18 januari 2022, ingekomen bij de griffie van het hof op 18 januari 2022, heeft de moeder verzocht de voormelde beschikking te vernietigen en de in eerste aanleg gedane verzoeken van de raad alsnog af te wijzen, althans en in ieder geval de in eerste aanleg gedane verzoeken van de moeder toe te wijzen en bij wege van incident, op grond van het bepaalde in art. 360 lid 2 Rv, de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 25 februari 2022, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader van 7 maart 2022;
  • de pleitaantekeningen van mr. Van den Heuvel, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 10 juni 2022;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 13 juni 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 8 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel, waarnemer van mr. Loonstein;
  • [vertegenwoordiger van de raad 1] namens de raad;
  • de vader, bijgestaan door mr. Mattheussens via een digitale verbinding;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] namens de GI via een digitale verbinding.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 hun mening kenbaar te maken. Beide kinderen hebben het formulier kindgesprek ingevuld en aangegeven dat zij niet met de rechter willen komen praten.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 hebben de moeder en haar advocaat een verzoek tot wraking van de drie raadsheren gedaan, waarna de voorzitter de mondelinge behandeling heeft opgeschort. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.6.
Op 20 april 2022 heeft de wrakingskamer van het hof het wrakingverzoek van de moeder en haar advocaat afgewezen.
2.7.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 21 juni 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel, waarnemer van mr. Loonstein;
  • [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;
  • de vader, bijgestaan door mr. Mattheussens;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder en de vader zijn ook de ouders van [jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan met ingang van 18 februari 2014 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is destijds verlengd tot 20 februari 2016. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn opnieuw onder toezicht gesteld bij beschikking van dit hof van 16 november 2017. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 november 2022.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader. [jongmeerderjarige] woont bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd. Het verzoek van de moeder om afgifte van de door haar genoemde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert aan dat zij het gezag over de kinderen wil houden. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken en er is sprake van een prille positieve ontwikkeling. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken omdat de moeder meewerkt aan alle eisen die de GI stelt. De moeder accepteert het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader. Zij vindt het spijtig dat [minderjarige 1] op dit moment geen contact met haar wil, maar accepteert zijn keuze. Haar deur staat altijd voor hem open. De moeder voert aan dat uit de rechtspraak volgt dat beëindiging van het gezag alleen in zeer uitzonderlijke situaties is toegestaan. Er moeten eerst minder verstrekkende alternatieven worden onderzocht alvorens tot een beëindiging van het gezag kan worden gekomen. Een beëindiging van het gezag maakt dat de ouders in een ongelijke positie terecht komen wat het voeren van een gesprek bemoeilijkt, terwijl het noodzakelijk is dat de ouders overleg met elkaar voeren en proberen de communicatie te verbeteren. De moeder verzoekt nogmaals dat de GI wordt opgedragen alle stukken over te leggen om een volledig beeld te creëren. Zij wil kunnen uitleggen waarom een en ander is misgelopen. De moeder heeft een rechtmatig belang bij het overleggen van deze stukken. Gelet op recente ontwikkelingen, verzoekt de moeder het hof in het kader van deze procedure [minderjarige 2] te horen.
3.6.
De raad voert aan dat er zorgen zijn over de negatieve houding van de moeder en haar familie richting de vader. De moeder blijft de vader diskwalificeren. Ook zijn er zorgen over het inzicht van de moeder in de gevolgen die haar handelen heeft voor de kinderen. De zorgen van de raad gaan dan ook verder dan het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders. De moeder blijft een vorm van strijd voortzetten. De raad vindt het van belang dat de besteden beschikking in stand blijft om het perspectief voor de kinderen helder te houden. Er is al jarenlang sprake van een ondertoezichtstelling waarbinnen verschillende vormen van hulpverlening is ingezet om de zorgen weg te nemen, helaas zonder resultaat. Er zijn geen andere mogelijkheden meer om de zorgen weg te nemen. De raad erkent dat het beëindigen van het gezag van de moeder niet de oplossing is voor alle problemen, maar verwacht wel dat het de strijd tussen de ouders, waar de kinderen zo’n last van hebben, zal verminderen. Ook stelt het de vader in staat snel en adequaat beslissingen te nemen, zonder het voeren van gerechtelijke procedures. De raad voert verder aan dat de stukken waar de moeder op doelt, niet relevant zijn voor de te nemen beslissing. Het horen van [minderjarige 2] door het hof, zoals door de moeder is verzocht, vindt de raad te belastend voor haar. [minderjarige 2] is gehoord in het kader van het raadsonderzoek en zij is al door het hof in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken.
3.7.
De vader kan zich vinden in de beschikking van de rechtbank. Hij voert aan dat het sinds de bestreden beschikking voor hem makkelijker is om beslissingen te nemen of een vakantie te boeken. Er is onlangs een incident geweest met [minderjarige 2] die was weggelopen. De vader heeft toen meteen actie kunnen ondernemen wat ertoe heeft geleid dat de verblijfplaats van [minderjarige 2] door tussenkomst van de politie snel kon worden achterhaald. De vader blokkeert het contact van de kinderen met de moeder niet. Over het horen van [minderjarige 2] door het hof voert de vader aan dat het verzoek van de moeder tardief is en dit te belastend is voor [minderjarige 2].
3.8.
De GI maakt zich net als de raad zorgen over de strijd tussen de ouders. Met het beëindigen van het ouderlijk gezag van de moeder hoopt de GI dat een deel van de strijd wordt opgeheven en dat er rust wordt gecreëerd voor de kinderen. De ondertoezichtstelling is ook nu nog steeds nodig. De GI werkt er naar toe dat de kinderen sterker worden. Momenteel wil de moeder niet met de GI in gesprek, wat de samenwerking heel lastig maakt. De GI voert verder aan dat de omgang tussen [minderjarige 2] en de moeder goed verloopt, maar dat zij zich zorgen maken over het contact van [minderjarige 2] met de moeder buiten de begeleide omgangsmomenten. [minderjarige 2] wordt in die momenten belast door de moeder. De GI sluit zich aan bij de raad voor wat betreft het (nogmaals) horen van [minderjarige 2] door het hof, het is te belasten voor haar.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 heeft de moeder haar verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen ingetrokken. Het hof zal de moeder om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek dat door het hof is geadministreerd onder zaaknummer 200.305.450/02.
Horen minderjarige
3.9.2.
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de moeder om [minderjarige 2] nogmaals te horen. Het hof heeft [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan schriftelijk gebruik gemaakt. Daarnaast is het hof met de raad en de GI van oordeel dat het opnieuw horen van [minderjarige 2] te belastend is voor haar en niet in haar belang.
Beëindigen ouderlijk gezag
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende. De raad en de GI erkennen dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder niet de oplossing is voor alle problemen die er al jarenlang tussen de ouders en tussen de ouders en de kinderen spelen, maar het hof onderschrijft de visie van de raad dat deze verstrekkende maatregel wel de strijd tussen de ouders, waar de kinderen erg veel last van hebben, en de discussies tussen hen zal verminderen. Daarnaast neemt deze maatregel belemmeringen weg voor het inzetten van (verdere) hulpverlening ten behoeve van de kinderen.
3.9.4.
De moeder heeft in hoger beroep haar verzoek om afgifte van de door haar genoemde bescheiden op grond van artikel 843a Rv herhaald. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof, na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd en niet heeft aangetoond welk rechtmatig belang zij heeft bij het overleggen van de door haar genoemde bescheiden.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.305.450/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 januari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met nummer 200.305.450/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 28 juli 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree als griffier.