Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Door huurder aan te brengen veranderingen en toevoegingen
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die betrekking heeft op een huurovereenkomst tussen een verhuurder en een huurster. De verhuurder, aangeduid als [de verhuurder], heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 december 2021 werd gewezen. De huurovereenkomst, die op 10 december 2010 werd gesloten, liep tot 31 december 2019 en betrof een bedrijfsruimte. In de overeenkomst was opgenomen dat de huurster veranderingen aan het gehuurde mocht aanbrengen, en dat de verhuurder bij beëindiging van de huur een vergoeding zou betalen voor eventuele waardevermeerdering.
In 2018 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd afgesproken dat de huurovereenkomst per 1 februari 2019 zou eindigen. De verhuurder zou de waardevermeerdering, indien van toepassing, uiterlijk 1 maart 2019 aan de huurster vergoeden. De huurster heeft een bindend advies laten opstellen door twee taxateurs, die de waardevermeerdering op € 260.000,-- hebben vastgesteld. De verhuurder heeft de factuur voor deze waardevermeerdering betwist en de buitengerechtelijke vernietiging van het bindend advies ingeroepen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof de vaststellingsovereenkomst onjuist heeft uitgelegd door te stellen dat de mondelinge afspraken bij het aangaan van de huurovereenkomst niet relevant waren voor de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is nageleefd bij de totstandkoming van het bindend advies, wat een ernstige tekortkoming is.