Uitspraak
1.Procesverloop
CHL heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van het eindarrest van het hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van CHL heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten en feiten
- i) Antea, een beleggingsmaatschappij, is met [A] B.V. (hierna: [A]), enig aandeelhouder van CHL, in gesprek geraakt over de overname van de aandelen in CHL.
- ii) [betrokkene 1] is (indirect) bestuurder van CHL. Aan de zijde van CHL en haar aandeelhouder was [betrokkene 2] als adviseur bij het overnametraject betrokken.
- iii) Op 17 maart 2016 hebben Antea enerzijds en CHL, [A] en haar moedervennootschap anderzijds een intentieovereenkomst gesloten. De intentie betrof de overname van alle aandelen in CHL door een nog op te richten vennootschap tegen een vergoeding van € 2.400.000,-- te vermeerderen met een earn-out van maximaal € 1.640.000,--. In de intentieovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Voorbehouden
(…)
- iv) Op 20 april 2016 heeft BDO Accountants een due diligence-rapport (hierna: het DD-rapport) gepubliceerd met een aantal aanbevelingen betreffende de (financiële) risico’s die CHL liep. Deze risico’s betroffen onder meer de vraag of CHL onder de werking van de (algemeen verbindend verklaarde) CAO Metaal en Techniek viel en of CHL verplicht diende deel te nemen aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek, onzekerheid over de haalbaarheid van de prognoses 2016 en de aankondiging van een strafrechtelijke procedure tegen CHL in verband met het gebruik van Chroom VI-houdende verf.
- v) Naar aanleiding van het DD-rapport heeft Antea te kennen gegeven nader onderzoek nodig te achten. Partijen zijn overeengekomen de exclusiviteit te verlengen tot 15 juli 2016.
- vi) Op 5 juli 2016 heeft Antea een eerste concept van de koopovereenkomst aan [A] toegestuurd en opgemerkt dat de berekening van de koopsom eventueel nog moet worden aangepast aan de hand van de uitkomsten van het due diligence-onderzoek.
- vii) Op 8 juli 2016 heeft [betrokkene 2] een e-mail gestuurd met als bijlage een berekening van de koopsom, waarbij de waarde van de aandelen per 31 december 2015 uitkomt op een bedrag van € 322.812,--.
- viii) Op 11 juli 2016 is een aangepast concept van de koopovereenkomst aan partijen verzonden.
- ix) Op 12 juli 2016 heeft Antea aan [betrokkene 2] haar reactie gestuurd op de netto schuldpositie en de bijstelling op basis van de aangepaste prognose. Antea heeft voorts geschreven dat zij bedenkingen heeft bij de haalbaarheid van de bijgestelde prognose 2016 van CHL en dat zij vraagtekens zet bij de te behalen omzet en de gehanteerde brutomarge. Zij maakt vervolgens een berekening waarbij de koopprijs van de aandelen negatief is en doet het voorstel de kooprijs van de aandelen op nul te stellen en de beoogde koopprijs van aandelen bij de earn-out van 2016 op te tellen.
- x) Op 13 juli 2016 heeft [betrokkene 2] aan Antea geschreven dat [betrokkene 1] het voorstel onredelijk vindt en ziet als een impliciete beëindiging door Antea van de onderhandelingen.
- xi) Op 15 juli 2016 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden.
- xii) Op 18 juli 2016 heeft Antea aan CHL geschreven dat zij bereid is af te zien van verlaging van de koopprijs indien de directeur van CHL Antea comfort geeft over de haalbaarheid van de in de intentieovereenkomst opgenomen EBITDA-prognose voor 2016, dat haar tijdens de bespreking van 15 juli 2016 is verteld dat duidelijkheid omtrent CAO en pensioen pas aan het einde van 2016 zou kunnen komen en dat partijen hebben afgesproken dat de timing waarbij op 19 juli 2016 zou worden getekend niet langer opportuun is. Zij heeft voorgesteld de overeengekomen exclusiviteit te verlengen. Zij heeft de brief afgesloten met de zin:
- xiv) Bij brief van 30 september 2016 heeft Antea CHL verzocht de in het kader van de overname door Antea gemaakte kosten rechtstreeks te betalen aan de partijen die Antea had ingeschakeld. Daarnaast bracht Antea de reeds door haar betaalde kosten in rekening.
- xv) In reactie hierop heeft [betrokkene 2] aan Antea geschreven:
- xvi) Omdat betaling door CHL uitbleef, heeft Antea de facturen, vermeerderd met BTW, in het najaar van 2016 zelf betaald.
- xvii) CHL heeft Antea op enig moment medegedeeld dat de problematiek inzake de CAO en de deelneming aan het pensioenfonds was opgelost. Zij heeft Antea uitgenodigd een nieuw bod uit te brengen, in concurrentie met een andere geïnteresseerde partij. In december 2016 heeft Antea een nieuw bod uitgebracht. Dit heeft niet tot een overname door Antea geleid. Antea heeft toen wederom aanspraak gemaakt op betaling van de door haar in het kader van de overname gemaakte kosten, inclusief BTW.
- xviii) Op haar beurt heeft CHL in december 2016 jegens Antea aanspraak gemaakt op de door haar in het kader van de overname gemaakte kosten.
De rechtbank heeft CHL veroordeeld tot betaling van in hoofdsom € 100.000,--.
De kostenbepaling in de intentieovereenkomst was op 15 juli 2016 nog van toepassing en Antea kon daarop een beroep doen omdat de transactie geen doorgang kon vinden op de voorwaarden zoals opgenomen in de intentieovereenkomst aangezien er geen duidelijkheid bestond over de uit het due diligence-onderzoek opgekomen CAO en pensioen-kwestie alsmede over de haalbaarheid van de prognoses. (rov. 21)
Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag of partijen op 15 juli 2016 overeenstemming hebben bereikt over het over en weer niet in rekening brengen van de kosten van het overnametraject. (rov. 22)
CHL zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen tijdens de bespreking op 15 juli 2016 hebben afgesproken over en weer geen aanspraak te maken op een kostenvergoeding. (rov. 24)
De getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], het gespreksverslag van 18 juli 2016 en de brief van [betrokkene 1] van 19 juli 2016 sluiten op elkaar aan wat betreft de feitelijke gang van zaken tijdens de bespreking op 15 juli 2016. Ook werpen de getuigenverklaringen en de door partijen overgelegde stukken nader licht op de afspraken die tussen partijen op 15 juli 2016 zijn gemaakt over het verdere verloop van de onderhandelingen. (rov. 8.1)
Duidelijk is geworden dat er tijdens de bespreking op 15 juli 2016 over kosten(verrekening) is gesproken. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben hierover stellig en overtuigend verklaard. [betrokkene 3], die bij hun verhoren aanwezig was, heeft weliswaar verklaard zich niet te herinneren dat er iets over de kosten is gezegd – en zo ook [betrokkene 4], die voorafgaand aan zijn verhoor de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de correspondentie voor en na afloop van de bespreking van 15 juli 2016 had gelezen – maar hun verklaringen staan op gespannen voet met wat [betrokkene 4] eerder, op 22 juli 2016, aan de advocaat van Antea schreef, te weten “Over kosten wel gesproken. Ook dat zij kosten hebben gemaakt”, terwijl het geschilpunt over (wat wel/niet is afgesproken met betrekking tot) de kosten nadien niet meer van tafel is geweest, althans vanaf de inleidende dagvaarding van 10 april 2017 onderwerp is van de onderhavige procedure, en dus in beginsel niet aan de herinnering zou moeten zijn ontsnapt. Wat [betrokkene 3] wel zeker weet, is dat door hem/[betrokkene 4] niet is gezegd: “laat die kosten maar zitten”. En ook dat hij niet zo maar zonder toestemming een ton kan weggeven zonder daar iets voor terug te krijgen. Dat is echter ook niet wat CHL beweert; haar stelling, althans de strekking ervan, is dat op 15 juli 2016 is overeengekomen – als onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraak om de onderhandelingen te beëindigen en eind 2016/begin 2017 opnieuw te bezien of overeenstemming over de overname kon worden bereikt – dat partijen over en weer de eigen kosten zouden dragen. Dat is iets anders dan dat [betrokkene 3]/Antea, zonder er iets voor terug te krijgen, een ton cadeau deed. In de visie van CHL had Antea bovendien geen recht op die ton (vgl. het hiervoor geciteerde memo: “geen enkele reden tot verrekening”) en was zij (CHL) het juist die, na de laattijdige wijziging van de koopprijs(methodiek) door Antea, aanspraak kon maken op vergoeding van de door haarzelf gemaakte advieskosten. (rov. 8.2)
Het lag – gelet op wat [betrokkene 3]/Antea tevens heeft verklaard/aangevoerd, te weten dat kosten pas aan de orde kwamen als de transactie geen doorgang zou vinden – ook voor de hand dat tijdens de bespreking op 15 juli 2016 aandacht zou worden besteed aan het kostenaspect. Voorafgaande aan de (ingelaste) bijeenkomst van 15 juli 2016 was zijdens CHL immers kenbaar gemaakt dat zij de onderhandelingen als beëindigd beschouwde, terwijl beide partijen met kosten zaten. (rov. 8.3)
Het hof komt naar aanleiding van het getuigenverhoor en de in dat kader overgelegde stukken tot de volgende bevindingen:
i) Tijdens de bijeenkomst van 15 juli 2016 is gesproken over de wederzijds gemaakte kosten. Bewijs hiervoor vormen onder andere: de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en het e-mailbericht van 22 juli 2016 van [betrokkene 4].
ii) [betrokkene 3] en [betrokkene 4] verklaren weliswaar zich niet te herinneren dat er over kosten is gesproken, maar dat is opmerkelijk gelet op onder meer bedoeld e-mailbericht van 22 juli 2016 van [betrokkene 4]. In elk geval bestaat geen aanleiding om aan hun gebrek aan herinnering een zodanig gewicht toe te kennen dat daarmee het aanwezige bewijs dat er wel over gesproken is wordt ontkracht.
iii) Ervan uitgaande dat er over de kosten is gesproken is de volgende vraag wat erover is gezegd. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn daarover stellig: het kwam erop neer dat elke partij de eigen kosten zou dragen. Enige steun daarvoor is te vinden in het citaat uit het e-mailbericht van [betrokkene 4] van 22 juli 2016: “Over kosten wel gesproken. Ook dat zij kosten hebben gemaakt”. Dit citaat bevestigt in elk geval dat op 15 juli 2016 – toen de vraag speelde: definitief afscheid nemen of nog niet – aan de orde is geweest dat beide onderhandelingspartijen met kosten zaten. Dat dit punt toen aan de orde is gesteld, is bepaald niet vreemd, te minder nu duidelijk was dat die kosten nog zouden toenemen indien partijen er op 15 juli 2016 niet definitief een punt achter zouden zetten. Zouden zij daar wel voor hebben gekozen, dan stonden er twee claims tegenover elkaar: die van Antea, op basis van de tenzij-clausule in de relevante kostenbepaling, en die van CHL; vgl. daarover haar brief van 19 juli 2016: “Hoewel wij op basis van de in de LOI neergelegde afspraken aanspraak kunnen maken op vergoeding van de tot op heden gemaakte advieskosten” en het hiervoor geciteerde memo: “minimaal even zoveel kosten”.
3.Beoordeling van het middel
1) Het proces-verbaal van het getuigenverhoor laat zich niet anders lezen dan dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] niet bevestigend hebben geantwoord op de vraag of de vertegenwoordigers van Antea op 15 juli 2016 ingestemd hebben met een aanbod dat elke partij de eigen kosten zou dragen, aangezien deze getuigen slechts hebben verklaard dat Antea geen ja of nee zei, althans amper reageerde, op het aanbod dat iedere partij de eigen kosten zou dragen.
2) De brief van 19 juli 2016 laat zich niet anders verstaan dan dat daarin niet is vermeld dat Antea er op 15 juli 2016 mee ingestemd zou hebben dat elke partij de eigen kosten zou dragen.
3) Het interne memo van 18 juli 2016 van CHL laat slechts de lezing toe dat Antea de kostenvergoeding heeft voorgelegd aan CHL en dat CHL dit vervolgens pareerde met de opmerking dat zij ook kosten gemaakt heeft en dat er geen reden is voor een kostenvergoeding, zodat in dit memo niet gelezen kan worden dat Antea er vervolgens mee ingestemd zou hebben dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.Beslissing
26 mei 2023.