ECLI:NL:HR:2023:73

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
21/03888
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op bankrekening van vennootschap onder firma in verband met gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een klaagschrift van een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als klaagster, tegen het beslag dat is gelegd op haar bankrekening in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een van haar vennoten, die wordt verdacht van gewoontewitwassen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het geld op de bankrekening zal verbeurd verklaren, gezien de betrokkenheid van de klaagster bij de criminele activiteiten van de vennoot. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en bevestigt dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd op een bankrekening die op naam van de klaagster staat, en dat de vennoot, die verdachte is, ook een betalingsverplichting kan hebben die voortvloeit uit een mogelijke geldboete of ontnemingsmaatregel. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift toereikend is. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de klaagster, omdat deze onvoldoende belang heeft bij vernietiging van de beschikking.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03888 B
Datum7 februari 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2021, nummer RK 20/007009, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot opheffing van het beslag op (het saldo van) een bankrekening, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Feiten en omstandigheden.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 24 juli 2020 is onder [betrokkene 1] beslag gelegd ex artikel 94 Sv op de ING rekening [rekeningnummer] op naam van [klaagster] waarop het saldo volgens klaagster € 48.800,- bedroeg. Op 24 augustus 2020 is tevens met daartoe verleende machtiging van de rechter-commissaris op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd op voornoemde bankrekening en geldbedrag. Beide beslagen duren nog voort.
[betrokkene 1] is één van de drie vennoten van [klaagster]. [betrokkene 1] is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek dat nog loopt. Hij zou zich hebben beziggehouden met grootschalige criminele handel in cryptotelefoons. Hij wordt verdacht van gewoontewitwassen van grote geldbedragen over meerdere jaren (artikelen 420bis/420ter Wetboek van Strafrecht). In dit onderzoek is het vermoeden gerezen dat [klaagster] betrokken is bij deze verdenking. Het adres van [klaagster] diende als afleveradres van mobiele cryptotelefoons. Er zijn abonnementen afgesloten op naam van [klaagster] en betaald via de rekening van [klaagster]. Op de rekeningen van [klaagster] vinden contante stortingen en transacties plaats waarvan de herkomst nog niet is vastgesteld. Verder vinden bij- en afschrijvingen plaats die volgens het onderzoeksteam erg hoog lijken voor een onderneming als [klaagster]. [betrokkene 1] heeft zich in de verhoren op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer met betrekking tot een klaagschrift als de onderhavige een summier karakter draagt en dat mitsdien niet wordt gevergd ten gronde te treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure (HR 28 september 2010, LJN:BL2823).
Toetsingskader artikel 94 Sv.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld dat op de bankrekening staat zal verbeurd verklaren.
Toetsingskader artikel 94a Sv.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken, of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als er wel sprake is van een dergelijke verdenking moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
[betrokkene 1], één van de vennoten van [klaagster], wordt verdacht van gewoontewitwassen, waarbij het vermoeden bestaat dat de beslagen bankrekening daarbij is betrokken. [betrokkene 1] is als vennoot van [klaagster] (mede)eigenaar van het geld dat op die bankrekening staat. Gewoontewitwassen is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend aan [betrokkene 1] een geldboete dan wel de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk voordeel zal opleggen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich ook om deze reden verzet tegen opheffing van het beslag.”
2.3
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat de rechtbank ten aanzien van het op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegde beslag onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
2.4.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder [betrokkene 1] op grond van (onder meer) artikel 94 Sv beslag is gelegd op de in de beschikking van de rechtbank vermelde bankrekening op naam van de klaagster, waarvan het saldo volgens de klaagster aan haar toebehoort. Daarmee doet zich het geval voor dat een ander dan de beslagene stelt de rechthebbende te zijn en zich bij de rechtbank beklaagt over het voortduren van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar. In zo’n geval moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de klaagster als deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.)
2.4.2
Volgens artikel 94 lid 2 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming onder meer alle voorwerpen waarvan verbeurdverklaring kan worden bevolen, dus ook verbeurdverklaring in een andere strafzaak dan die tegen degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen (vgl. HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1971).
2.5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld dat op de bankrekening staat, zal verbeurd verklaren. In dit verband heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Een van de vennoten van de klaagster, [betrokkene 1], is verdachte in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Hij zou zich hebben beziggehouden met grootschalige criminele handel in cryptotelefoons en wordt verdacht van gewoontewitwassen over meerdere jaren. In dit strafrechtelijk onderzoek is het vermoeden gerezen dat de klaagster betrokken is bij deze verdenking. Het adres van de klaagster diende als afleveradres van mobiele cryptotelefoons. Er zijn abonnementen afgesloten op naam van de klaagster en betaald via de rekening van de klaagster. Op de rekeningen van de klaagster vinden contante stortingen en transacties plaats waarvan de herkomst nog niet is vastgesteld. Verder vinden bij- en afschrijvingen plaats die volgens het onderzoeksteam erg hoog lijken voor een onderneming als de klaagster.
2.5.2
In de beschikking van de rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het onder deze omstandigheden, die erop neerkomen dat ten aanzien van de klaagster het vermoeden bestaat van strafbare betrokkenheid bij gewoontewitwassen, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter het geld op de bankrekening verbeurd zal verklaren. Dat oordeel is, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.7
Het cassatiemiddel klaagt verder dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift voor zover dat is gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag, een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.8.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag is gelegd op (het saldo van) een bankrekening die op naam van de klaagster - een vennootschap onder firma - is gesteld en dat [betrokkene 1] één van de vennoten is van deze vennootschap onder firma. Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt verder dat dit beslag betrekking heeft op een door [betrokkene 1] verschuldigde betalingsverplichting die kan ontstaan door de oplegging aan hem van een geldboete of ontnemingsmaatregel.
2.8.2
Het vermogen dat is bestemd voor het bedrijf van een vennootschap onder firma, is afgescheiden van de privévermogens van de vennoten. Op dit afgescheiden vermogen kunnen schulden, aangegaan in het kader van het door de vennootschap onder firma uitgeoefende bedrijf, worden verhaald. (Vgl. HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, rechtsoverweging 3.4.1.)
2.8.3
Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat (het saldo van) de op naam van de klaagster gestelde bankrekening zonder meer vatbaar is voor verhaal van een aan [betrokkene 1] op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel, is niet toereikend gemotiveerd, nu de rechtbank niet nader is ingegaan op de stelling van de klaagster dat (het saldo van) de bankrekening waarop het beslag is gelegd, verband houdt met het bedrijf van de klaagster als vennootschap onder firma.
2.9
Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. De rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het beklag van de klaagster - en daarmee het niet-geven van een last tot teruggave - tevens doen steunen op haar niet onbegrijpelijke en toereikend gemotiveerde oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag vordert. Gelet hierop heeft de klaagster onvoldoende belang bij vernietiging van de bestreden beschikking op het onder 2.8.3 besproken punt en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2023.