ECLI:NL:HR:2020:1971

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
19/03916
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94 Sv en verbeurdverklaring in strafzaak tegen klaagster

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het klaagschrift tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder sieraden en een geldbedrag, werd behandeld. De rechtbank had het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richtte tegen het beslag op twee oorbellen en een ring, omdat deze al waren teruggegeven. De Hoge Raad oordeelt dat het beslag op deze voorwerpen al was beëindigd op het moment van de beslissing op het klaagschrift, waardoor het cassatieberoep in dit opzicht niet-ontvankelijk is.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de beoordeling van het cassatiemiddel dat zich richt tegen het oordeel van de rechtbank over het voortduren van het beslag op andere inbeslaggenomen voorwerpen, zoals sieraden en geldbedrag, behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, gezien de verdenking van witwassen tegen de klaagster. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld. Het oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag is toereikend gemotiveerd en kan de ongegrondverklaring van het klaagschrift zelfstandig dragen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03916 B
Datum8 december 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 augustus 2019, nummer RK 19/002976, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming onder [betrokkene 1] van een geldbedrag van € 41.848,70, een horloge en diverse sieraden, waaronder twee oorbellen en een ring met een steentje. Het klaagschrift strekt tot teruggave aan haar van de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen het beslag op de twee oorbellen en de ring met het steentje en heeft het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaard.
2.2
Volgens de beschikking van de rechtbank zijn de twee oorbellen en de ring met het steentje reeds teruggegeven.
2.3
Artikel 134 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
a. het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven, dan wel de waarde daarvan wordt uitbetaald; (...)”
2.4
Hieruit volgt dat het beslag op de onder 2.2 bedoelde sieraden al was beëindigd op het moment van de beslissing op het klaagschrift. Daarom zal de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster voor zover dit zich richt tegen het beslag op de twee oorbellen en de ring met het steentje niet in behandeling nemen.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
3.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
(...)
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
De rechtbank stelt vast dat uit de kennisgevingen van inbeslagneming volgt dat de sieraden en het geldbedrag aanvankelijk in beslag zijn genomen in het strafrechtelijke onderzoek tegen [betrokkene 1] . Uit de verklaringen van klaagster is voldoende aannemelijk geworden dat zij als redelijkerwijs rechthebbende op de inbeslaggenomen sieraden en het inbeslaggenomen geldbedrag aangemerkt dient te worden. Echter, gelet op haar eigen verklaringen over de inbeslaggenomen sieraden en het geldbedrag is tegen klaagster zelf een verdenking van witwassen gerezen. Het beslag op de sieraden en het geldbedrag duurt ook in haar eigen strafzaak voort. Om deze reden dient de rechtbank ook te toetsen of het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de goederen.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Uit het procesdossier is gebleken dat de sieraden en het geldbedrag van klaagster in beslag zijn genomen bij een doorzoeking. Deze doorzoeking is gevolgd naar aanleiding van een verdenking van witwassen jegens meerdere leden van de familie […] . Uit het dossier volgt dat er contante geldstromen zijn geconstateerd die niet verklaard werden. Tijdens de doorzoeking is het geldbedrag aangetroffen in een motorblok en zijn er sieraden aangetroffen in een luchtfilter. De raadsman heeft voor de inbeslaggenomen voorwerpen en het geldbedrag een verklaring gegeven. Echter, uit de reactie van de officier van justitie volgt dat deze verklaring na verificatie geen stand lijkt te kunnen houden. De enkele stelling van de raadsman dat de verklaring van de moeder van klaagster buiten beschouwing dient te worden gelaten nu zij niet nogmaals gehoord kan worden, doet gelet op de summiere toets in raadkamer niets af aan de conclusie van de officier van justitie
ten behoeve van de raadkamer. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de tegen klaagster gerezen verdenking van witwassen en het ontbreken van een op het moment van de raadkamerzitting concrete verifieerbare en onderbouwde verklaring, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen sieraden en het geldbedrag zal bevelen. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen opheffing van de gelegde
beslagen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.”
3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 94 lid 1 en lid 2 Sv:
“1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.”
- Artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.”
3.4
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder [betrokkene 1] op grond van artikel 94 Sv beslag is gelegd op de in de beschikking van de rechtbank vermelde voorwerpen die volgens de klaagster haar in eigendom toebehoren. In deze zaak doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan haar in eigendom toebehoren, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar. In een zodanig geval moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de klaagster indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen − ook in een zaak betreffende een ander dan de klaagster − of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Ook verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.)
3.5
Volgens artikel 94 lid 2 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming onder meer alle voorwerpen waarvan verbeurdverklaring kan worden bevolen, dus ook verbeurdverklaring in een andere strafzaak dan die tegen degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen.
3.6
De rechtbank heeft geoordeeld dat het, gelet op de tegen de klaagster gerezen verdenking van witwassen, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend in de strafzaak tegen de klaagster, de verbeurdverklaring van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen sieraden en het geldbedrag zal bevelen zodat het strafvorderlijk belang zich tegen de opheffing van de gelegde beslagen verzet.
Gelet op wat hiervoor onder 3.4 en 3.5 is vooropgesteld geeft dit oordeel – wat ook zij van het oordeel van de rechtbank dat het beslag op de sieraden en het geldbedrag voortduurt in haar eigen strafzaak – niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het toereikend gemotiveerd en kan het de ongegrondverklaring van het klaagschrift zelfstandig dragen.
3.7
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep, voor zover het betrekking heeft op de in 2.2 bedoelde twee oorbellen en de ring met het steentje, niet-ontvankelijk;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 december 2020.