ECLI:NL:HR:2023:695

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
21/00268
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingrente en achterwaartse verliesverrekening in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de berekening van belastingrente in verband met een aanslag vennootschapsbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door P. Boonstra en R.A. de Meester, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020. De zaak betreft de vraag of een verzoek tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening invloed heeft op de berekening van belastingrente bij een eerder opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.

De belanghebbende had aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en later een verlies voor het jaar 2015 verantwoord, vergezeld van een verzoek tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening. De Inspecteur legde een aanslag op voor het jaar 2014, waarbij belastingrente in rekening werd gebracht. Na de achterwaartse verrekening van het verlies uit 2015, werd de aanslag voor 2014 verminderd, maar de vraag was of dit ook gevolgen had voor de belastingrente.

Het Gerechtshof oordeelde dat de vermindering van de aanslag voor 2014 geen invloed had op de eerder in rekening gebrachte belastingrente. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wettelijke bepalingen inzake belastingrente correct waren toegepast. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00268
Datum12 mei 2023
ARREST
in de zaak van
[X] U.A. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020, nr. 19/00189 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/4333) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P. Boonstra en R.A. de Meester, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Inleiding

Deze zaak ziet onder meer op de berekening van belastingrente die in rekening is gebracht in verband met een aanslag in de vennootschapsbelasting, welke aanslag naderhand is verminderd als gevolg van de achterwaartse verrekening van een verlies over een later jaar. In geschil is of deze belastingrente moet worden verminderd omdat vóór het opleggen van die aanslag een verzoek was gedaan tot voorlopige achterwaartse verrekening van dat verlies.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1.1 Op 27 oktober 2015 heeft belanghebbende aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 gedaan.
3.1.2 Op 20 mei 2016 heeft belanghebbende aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 gedaan en daarbij een verlies verantwoord. Zij heeft tegelijkertijd een verzoek tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening op grond van artikel 21, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) gedaan.
3.1.3 De Inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 de aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht.
3.1.4 Met dagtekening 1 april 2017 heeft de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 vastgesteld. Deze aanslag is vastgesteld op nihil. Daarbij heeft de Inspecteur een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet gegeven waarbij hij het verlies van het jaar 2015 heeft vastgesteld.
3.1.5 Op 8 april 2017 is bij beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de Wet de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 verminderd vanwege achterwaartse verrekening van het verlies van het jaar 2015.
3.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of en, zo ja, in hoeverre de hiervoor in 3.1.3 vermelde belastingrente moet worden verminderd.
3.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de vermindering van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 als gevolg van de toegepaste achterwaartse verrekening van het voor het jaar 2015 vastgestelde verlies niet leidt tot vermindering van de gelijktijdig met het opleggen van die aanslag in rekening gebrachte belastingrente. De wettelijke bepalingen inzake belastingrente bij verliesverrekening zijn juist toegepast, aldus het Hof.

4.Beoordeling van de middelen

4.1
Middel II is onder meer gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 vermelde oordeel van het Hof. Het middel trekt een parallel met rechtspraak van de Hoge Raad waarin geen berekening van belastingrente werd toegestaan over een te betalen bedrag aan belasting voor zover het gaat om een periode waarin de Belastingdienst al de beschikking had over dat bedrag. Het middel betoogt dat de situatie van belanghebbende materieel bezien moet worden gelijkgesteld met de situatie waarop die rechtspraak ziet, omdat in beide situaties belastingrente wordt berekend over een bedrag aan niet-verschuldigde belasting.
4.2
In artikel 30fe, lid 2, AWR is het uitgangspunt neergelegd dat geen belastingrente wordt vergoed bij vermindering van een aanslag of een navorderingsaanslag als gevolg van verrekening van een verlies van een volgend jaar [2] en dat in zo’n geval evenmin eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd. In de situatie waarin een aanslag wordt verminderd door verrekening van een verlies uit een volgend jaar, heeft de wetgever daarmee uitdrukkelijk onder ogen gezien en aanvaard dat de verliesverrekening geen invloed heeft op eerder in rekening gebrachte belastingrente. Daarin onderscheidt deze situatie zich van de situatie die aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673.
4.3
Middel II faalt daarom in zoverre.
4.4
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.

Voetnoten

2.Zie HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1918, rechtsoverweging 2.3.