ECLI:NL:HR:2023:56

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22/03715
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door V.W.J.H. Kobossen, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2022. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet digitaal was ingediend, zoals vereist voor beroepsmatig optredende rechtsbijstandverleners volgens artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019. De indiener had een verzoek van de griffier om het beroepschrift binnen zes weken digitaal in te dienen, genegeerd. De Hoge Raad oordeelde dat de indiener niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieberoep, waardoor de ontvankelijkheid in het geding kwam. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was. Dit arrest benadrukt het belang van digitale indiening in cassatieprocedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/03715
Datum20 januari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door V.W.J.H. Kobossen,
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2022, nr. BK-ARN 21/00888 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
In deze zaak is bij brief beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof ingesteld. Uit het beroepschrift in cassatie blijkt dat het cassatieberoep is ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 99 [2] , brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen. In deze zaak had het beroepschrift in cassatie dus digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, moeten worden ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 11 oktober 2022 onder meer verzocht het beroepschrift in cassatie binnen zes weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de indiener opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft geen gevolg gegeven aan dat verzoek.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2023.

Voetnoten

2.Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).