In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Arnhem is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 63,90 bestond uit € 2,90 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 61,00 aan kosten van naheffing. Belanghebbende had zijn auto geparkeerd aan de Eusebiusbinnensingel te Arnhem op 9 september 2020, maar had geen parkeerbelasting voldaan omdat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat defect was. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende belanghebbende wel een vergoeding van het griffierecht toe.
In hoger beroep stelde belanghebbende dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden door hem niet uit te nodigen voor een hoorgesprek. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven, omdat de hoorplicht volgens de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was op de heffing van parkeerbelasting. Het Hof benadrukte dat het initiatief voor het horen bij belanghebbende ligt en dat hij niet om een hoorgesprek had verzocht.
Daarnaast oordeelde het Hof dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Belanghebbende had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de parkeerbelasting werd voldaan, ook al waren de parkeerautomaten defect. Het Hof concludeerde dat de omstandigheden die belanghebbende aanvoerde, zoals het ontbreken van een telefoon en tijdsdruk, voor zijn rekening kwamen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.