ECLI:NL:HR:2023:438

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/00116
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis inzake rentepercentage in arbitragezaak tussen Heidelbergercement Central Europe East Holding B.V. en Alpha Investgroup Corporation

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Heidelbergercement Central Europe East Holding B.V. (HCCEEH) en Alpha Investgroup Corporation (Alpha). HCCEEH heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 26 oktober 2021 werd gewezen. De zaak betreft een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis, waarin een rentepercentage van 10,5% werd toegewezen over een hoofdsom, terwijl in een eerder arbitraal vonnis een rentepercentage van 5% was vastgesteld. HCCEEH vorderde primair gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis voor zover daarin een rentevoet hoger dan 5% was toegewezen, en subsidiair vernietiging van het gehele arbitraal vonnis. De rechtbank heeft de primaire vordering van HCCEEH toegewezen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en het arbitraal vonnis in stand gelaten. De Hoge Raad oordeelde dat de toekenning van het hogere rentepercentage in het herstelvonnis grond vormt voor vernietiging van het arbitraal vonnis, omdat dit in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Alpha werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00116
Datum24 maart 2023
ARREST
In de zaak van
HEIDELBERGCEMENT CENTRAL EUROPE EAST HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: HCCEEH,
advocaat: R.R. Verkerk,
tegen
ALPHA INVESTGROUP CORPORATION,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Alpha,
advocaat: B.M.H. Fleuren.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/643708 / HA ZA 18-187 van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018 en 19 december 2018;
b. het arrest in de zaak 200.257.154/01 van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2021.
HCCEEH heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Alpha heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor HCCEEH mede door I.P.M van den Nieuwendijk en R.A. González Nicolás en voor Alpha mede door G.J. Meijer.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en tot afdoening als onder 6.19 van de conclusie vermeld. De conclusie strekt in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaat van Alpha heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) HCCEEH en Alpha hebben in 2006 een Sale and Purchase Agreement (hierna: SPA) gesloten op grond waarvan HCCEEH de aandelen van Alpha in twee Kazachse entiteiten heeft gekocht voor een totale koopprijs van USD 51,8 miljoen. De koopprijs zou in acht termijnen aan Alpha betaald worden.
(ii) Tussen HCCEEH en Alpha is een geschil ontstaan over de betaling van de laatste vijf termijnen van de koopprijs en over de geldigheid van een Termination and Settlement Agreement.
(iii) Op 11 juni 2013 heeft Alpha tegen HCCEEH een procedure bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) aanhangig gemaakt. Partijen hebben het NAI Arbitragereglement van 1 januari 2010 in Engelse vertaling (hierna: het NAI-reglement) van toepassing verklaard op de arbitrageprocedure.
(iv) Op 2 december 2014 heeft Alpha haar Statement of Claim ingediend bij het scheidsgerecht. Zij vordert daarin onder meer betaling van de resterende termijnen van de koopprijs onder de SPA, vermeerderd met 5% rente per jaar.
(v) Na uitwisseling van verdere processtukken en twee mondelinge behandelingen hebben partijen op 24 maart 2017 het scheidsgerecht schriftelijk laten weten dat zij op 21 april 2017 hun laatste standpunten (‘final submissions’) zouden inbrengen, waarbij geen nieuwe feiten meer naar voren gebracht zouden mogen worden en niet meer op elkaars standpunten zou mogen worden gereageerd.
(vi) Alpha heeft in haar ‘Claimant’s Closing Submissions’ van 21 april 2017 opgenomen dat zij op grond van het – op de SPA toepasselijke – recht van Kazachstan aanspraak maakt op de rentevoet zoals die in Kazachstan geldt ten tijde van de uitspraak (volgens Alpha per 1 april 2017 een rentevoet van 11% per jaar).
(vii) Het scheidsgerecht heeft op 15 augustus 2017 een Award gewezen (hierna: het oorspronkelijke arbitrale vonnis). Hierin heeft het scheidsgerecht, voor zover in cassatie van belang, geoordeeld dat HCCEEH de resterende termijnen van de koopprijs onder de SPA aan Alpha moet betalen, vermeerderd met 5% rente per jaar. Over het rentepercentage heeft het scheidsgerecht als volgt overwogen:
“V. TRIBUNAL’S DECISION AND REASONING
(…)
E. Interest
1001. The Claimant submitted that a 5% per annum interest rate is applicable to payments under the SPA (...). The Respondent has not made any contrary submissions. The Tribunal accepts that a 5% per annum interest rate is the applicable rate to outstanding payments due under the SPA. (…)”
(viii) Op 14 september 2017 heeft Alpha, voor zover in cassatie van belang, met een beroep op art. 52 lid 1 van het NAI-reglement een verzoek tot correctie van het oorspronkelijke arbitrale vonnis (hierna: het herstelverzoek) ingediend bij het scheidsgerecht. In het herstelverzoek heeft Alpha onder meer verzocht om de rentevoet van 5% per jaar aan te passen naar 10,5% (de rentevoet in Kazachstan op de datum van het oorspronkelijke arbitrale vonnis), overeenkomstig hetgeen zij in haar (hiervoor onder (vi) genoemde) ‘Closing Submissions’ heeft gevorderd.
(ix) HCCEEH heeft op 29 september 2017 schriftelijk op het herstelverzoek gereageerd en onder meer aangevoerd dat de door Alpha verzochte wijziging niet mogelijk is gelet op art. 52 van het NAI-reglement. Alpha en HCCEEH hebben in repliek en dupliek hun standpunten herhaald.
(x) Bij ‘Decision’ van 31 oktober 2017 (hierna: het herstelvonnis) heeft het scheidsgerecht naar aanleiding van het herstelverzoek geoordeeld dat het oorspronkelijke arbitrale vonnis in die zin wordt gewijzigd dat (in plaats van 5% rente per jaar) 10,5% rente per jaar wordt toegewezen.
(xi) Het oorspronkelijke arbitrale vonnis is op 18 augustus 2017 ter griffie van de rechtbank Amsterdam gedeponeerd en het herstelvonnis is op 8 november 2017 aan het oorspronkelijke arbitrale vonnis gehecht (hierna gezamenlijk: het arbitrale vonnis).
2.2
HCCEEH vordert in deze procedure op de voet van art. 1065 (oud) Rv primair gedeeltelijke vernietiging van het arbitrale vonnis voor zover daarin een rentevoet hoger dan 5% is toegewezen, dan wel subsidiair vernietiging van het gehele arbitrale vonnis.
2.3
De rechtbank [1] heeft de primaire vordering van HCCEEH toegewezen en het arbitrale vonnis vernietigd “voor zover daarin een rentevoet hoger dan 5% is toegewezen (waardoor de wijziging van het oorspronkelijke arbitrale vonnis zoals genoemd in paragrafen 64 tot en met 66 van het herstelvonnis ongedaan wordt gemaakt)”.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarin het arbitrale vonnis op de hiervoor in 2.3 weergegeven wijze gedeeltelijk is vernietigd. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof het arbitrale vonnis vernietigd voor zover daarin aan Alpha rente is toegekend over de in het arbitrale vonnis toegekende bedragen. Hiertoe heeft het hof als volgt overwogen:
“3.4.1 (…) Het op 21 april 2017 door Alpha gevorderde rentepercentage van 11% moet, zoals door de rechtbank is vastgesteld en tegen welke vaststelling niet is gegriefd, als een vermeerdering van eis worden aangemerkt. Tot de final submission was immers geen ander rentepercentage genoemd dan 5%, en pas op 21 april 2017 opteerde Alpha voor een hoger percentage. Een dergelijke vermeerdering van eis was op grond van artikel 34 lid 1 NAl-reglement op dat moment niet meer toegestaan omdat zij, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, pas bij de laatste closing submission is ingesteld, en niet bij aanvang van de laatste zitting. Alpha heeft zich er niet op beroepen dat zich een bijzonder geval, in de zin van artikel 34 lid 1 NAI-reglement, heeft voorgedaan om deze eisvermeerdering pas op dat moment in te dienen, en de arbiters hebben er (daarom) geen aandacht aan besteed dat zich een dergelijk bijzonder geval zou voordoen. Het hof volgt Alpha niet in haar betoog dat HCC de arbiters erop had moeten wijzen dat Alpha met haar final submission in strijd handelde met artikel 34 lid 1 NAI-Reglement: HCC mocht er op vertrouwen dat de arbiters het reglement correct zouden toepassen. Dat HCC daarmee ook afstand zou hebben gedaan vernietiging van het arbitraal vonnis te vorderen, of het recht daartoe zou hebben verwerkt – zoals het hof grief 4 van Alpha begrijpt – is dan ook niet juist. Het honoreren van de eiswijziging, zoals de arbiters uiteindelijk hebben gedaan, is alleen al om die reden in strijd met (artikel 34 lid 1 van) het NAl-reglement. Daarmee zijn de arbiters buiten hun opdracht getreden hetgeen op grond van artikel 1065 lid 1 sub c Rv grond vormt voor vernietiging van het arbitraal vonnis. (…)
3.4.2
De arbiters hebben het verzoek om wijziging van het arbitraal vonnis opgevat als het verzoek terug te komen van een zich voor eenvoudig herstel lenende foutieve beslissing. De arbiters hebben het niet toekennen van het gewijzigde rentepercentage als zodanig aangemerkt. Dat betekent logischerwijze dat de arbiters van oordeel zijn dat het hoge rentepercentage reeds in het aanvankelijke arbitraal vonnis op 15 augustus 2017 had moeten worden toegekend. HCC is voorafgaand aan het arbitraal vonnis van 15 augustus 2017 niet in de gelegenheid geweest te reageren op de vermeerdering van eis door Alpha op 21 april 2017. Integendeel, partijen hadden juist afgesproken dat op 21 april 2017 geen nieuwe feiten meer mochten worden aangevoerd en dat partijen ook niet meer elkaars final submission mochten reageren. Indien bij het arbitraal vonnis van 15 augustus 2017 het verhoogde rentepercentage van 11% of 10,5% zou zijn toegekend, dan was dat met evidente schending van het beginsel van hoor en wederhoor gebeurd. Een dergelijke schending kan niet worden goedgemaakt doordat er na het wijzen van het oorspronkelijke arbitraal vonnis (in dit geval dat van 15 augustus 2017) mag worden gereageerd op de vordering tot herstel op grond van een zich voor eenvoudig herstel lenende fout. Ook vanwege deze schending van hoor en wederhoor is het (gewijzigde) arbitraal vonnis vatbaar voor vernietiging (artikel 1065 lid 1 sub e Rv).
3.4.3
Ten slotte is het hof van oordeel dat een aanpassing van het toegekende rentepercentage omdat geen acht zou zijn geslagen op een (nader) processtuk, niet aan te merken is als een verzoek om een reken- of schrijffout in een vonnis te herstellen, in de zin van artikel 1060 Rv dan wel artikel 52 lid 1 NAI-reglement.
3.4.4
De tussenconclusie is dat de arbiters aan Alpha niet een hoger rentepercentage over de toegekende hoofdsom hadden mogen toekennen dan de op 15 augustus 2017 al toegekende 5%. Zulks vormt grond voor vernietiging van het arbitraal vonnis.
3.5
HCC vorderde in eerste aanleg gedeeltelijke dan wel volledige vernietiging van het arbitraal vonnis.
3.5.1
Alpha heeft in eerste aanleg niets gesteld over de – al dan niet bestaande – onmogelijkheid voor de rechtbank om het arbitraal vonnis slechts gedeeltelijk te vernietigen, en materieel, in plaats van 10,5% rente, een rentepercentage van 5% in stand te laten dan wel toe te kennen. In hoger beroep heeft Alpha aangevoerd dat het mogelijk is dat het arbitraal vonnis wordt vernietigd waar het de toegekende rente betreft, maar dat het niet mogelijk is een deel van de toegekende rente te vernietigen en een ander (overgebleven) deel niet. Gedeeltelijke vernietiging heeft naar haar zeggen op zich de voorkeur, maar kan slechts wanneer het te vernietigen gedeelte “niet onverbrekelijk” samenhangt met het wel in stand te laten gedeelte. HCC bestrijdt zulks en voert aan dat de rechtbank juist heeft gehandeld.
3.5.2
Het hof is van oordeel dat een toegekend rentepercentage niet gedeeltelijk kan worden vernietigd, op de wijze zoals door de rechtbank is geschied. Door in plaats van de door de arbiters toegekende 10,5% rente een rentepercentage van 5% in stand te laten, neemt de vernietigingsrechter een inhoudelijke beslissing over de aan de arbiters voorgelegde vordering omtrent de verschuldigde rente, hetgeen niet de rol van de vernietigingsrechter is. Dat het arbitraal vonnis niet wordt vernietigd waar het betreft de toegekende hoofdsom, maar wel waar het betreft de toegekende rente is echter niet onverenigbaar met de rol van de vernietigingsrechter. Hoofdsom en rente zijn immers niet onverbrekelijk met elkaar verbonden.
3.5.3
Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat door HCC (in ieder geval) 5% rente dient te worden betaald over de toegewezen hoofdsom, zal het bestreden vonnis worden vernietigd daar waar over de hoofdsom rente wordt toegekend. (…)”

3.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

3.1
Het middel in het incidentele beroep komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 3.4.1 tot en met 3.4.4 dat de toekenning in het herstelvonnis van een hoger rentepercentage over de hoofdsom dan in het oorspronkelijke arbitrale vonnis was toegekend (10,5% in plaats van 5%) grond vormt voor vernietiging van het arbitrale vonnis op de voet van art. 1065 lid 1, aanhef en onder c en e, (oud) Rv, en is daarmee van de verste strekking.
3.2
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1 Onderdeel 1.2 van het middel klaagt onder meer dat het hof in rov. 3.5.2 en 3.5.3 ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft geoordeeld dat het in het arbitrale vonnis toegekende rentepercentage niet gedeeltelijk kan worden vernietigd op de wijze zoals dat door de rechtbank is gedaan (waarbij de rechtbank, in plaats van de door arbiters in het herstelvonnis toegekende 10,5% rente, het rentepercentage van 5% uit het oorspronkelijke arbitrale vonnis in stand heeft gelaten).
4.1.2 Een arbitraal vonnis kan op grond van art. 1065 lid 5 (oud) Rv gedeeltelijk worden vernietigd indien zich een of meer van de in art. 1065 lid 1 (oud) Rv vermelde gronden voor vernietiging voordoen. Gedeeltelijke vernietiging is slechts mogelijk indien de arbitrale uitspraak verschillende beslissingen bevat die niet onverbrekelijk samenhangen en aldus ten aanzien van enig gedeelte vernietiging kan volgen en een ander daarmee niet onverbrekelijk samenhangend gedeelte in stand kan blijven. [3]
4.1.3 Het hof heeft in rov. 3.4.1 tot en met 3.4.4 geoordeeld – in het incidentele beroep tevergeefs bestreden – dat de toekenning in het herstelvonnis van een hoger rentepercentage over de hoofdsom dan in het oorspronkelijke arbitrale vonnis was toegekend, grond vormt voor vernietiging van het arbitrale vonnis.
4.1.4 In het licht van het hiervoor in 4.1.3 weergegeven oordeel is onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 3.5.2 dat de toekenning van het hogere rentepercentage van 10,5% in het herstelvonnis, niet kan worden vernietigd op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan, te weten door het arbitrale vonnis in zoverre gedeeltelijk te vernietigen dat de met het herstelvonnis aangebrachte verhoging van het toegewezen rentepercentage ongedaan wordt gemaakt. Deze verhoging van het rentepercentage in het herstelvonnis hangt immers niet onverbrekelijk samen met de overige beslissingen in het arbitrale vonnis. Evenmin valt in te zien dat – zoals het hof in rov. 3.5.2 voorts heeft overwogen – de vernietigingsrechter met deze wijze van gedeeltelijke vernietiging een inhoudelijke beslissing zou nemen over de aan de arbiters voorgelegde vordering omtrent de verschuldigde rente.
4.1.5 De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht is dus gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4.1.6 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het bestreden arrest te vernietigen en het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2021, behoudens voor zover Alpha daarin, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep is veroordeeld;
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018;
- veroordeelt Alpha in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HCCEEH begroot op € 982,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Alpha deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Alpha in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HCCEEH begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Alpha deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
24 maart 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 19 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8247.
2.Gerechtshof Amsterdam 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3237.
3.Vgl. HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4523, rov. 6.2; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137, rov. 4.6.2.