ECLI:NL:HR:2006:AU4523

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/174HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebondenheid van derde aan arbitrageovereenkomst en vernietiging van arbitraal vonnis

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ASB Grünland, Helmut Aurenz GmbH + Co KG, en ASB Greenworld B.V. als eiseressen tot cassatie, en Sagro Aannemingsmaatschappij Zeeland B.V. als verweerster in cassatie. De eiseressen hebben Sagro gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg, waarbij zij vorderden dat een scheidsrechterlijk tussenvonnis van 11 februari 2000 zou worden vernietigd. De rechtbank wees de vordering af, waarna de eiseressen in hoger beroep gingen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank, maar alleen voor zover het betrekking had op de eiseres Greenworld. Tegen deze uitspraak hebben de eiseressen cassatie ingesteld, terwijl Sagro incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 januari 2006 geoordeeld dat Greenworld niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen het arrest van het hof, omdat het hof het vonnis van de rechtbank had vernietigd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Grünland en veroordeelt beide eiseressen in de kosten van het geding in cassatie. De zaak draait om de vraag of Greenworld gebonden is aan de arbitrageovereenkomst die tussen Grünland en Sagro is gesloten. De Hoge Raad oordeelt dat de arbiters zich bevoegd hebben verklaard, maar dat het hof terecht heeft geoordeeld dat Greenworld niet gebonden was aan het arbitraal beding. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering.

De Hoge Raad concludeert dat de vordering tot vernietiging van het scheidsrechterlijk vonnis niet kan slagen, omdat er geen geldige overeenkomst tot arbitrage bestaat voor het deel dat betrekking heeft op Greenworld. De Hoge Raad bevestigt daarmee de beslissing van het hof en legt de proceskosten op aan de eiseressen.

Uitspraak

20 januari 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/174HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. ASB GRÜNLAND, HELMUT AURENZ GMBH + CO KG,
gevestigd te Neustadt am Rubenb, Bondrepubliek Duitsland,
2. ASB GREENWORLD B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
EISERESSEN tot cassatie,
incidenteel verweersters,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
SAGRO AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ ZEELAND B.V.,
gevestigd te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
VERWEERSTER in cassatie,
incidenteel eiseres,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: Grünland en Greenworld - hebben bij exploot van 26 april 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: Sagro - gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis te verklaren dat het scheidsrechterlijk tussenvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis van 11 februari 2000 zal worden vernietigd, met veroordeling van Sagro in de kosten van het geding.
Sagro heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 januari 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben Grünland en Greenworld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 18 februari 2004 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het scheidsrechterlijk tussenvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis van 11 februari 2000 vernietigd, doch uitsluitend voor zover gewezen tussen Sagro enerzijds en ASB Greenworld anderzijds, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Grünland en Greenworld beroep in cassatie ingesteld. Sagro heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaar-ding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt zowel in het principaal beroep als in het incidenteel beroep tot verwerping.
De advocaat van Sagro heeft bij fax, ter griffie ingekomen op 14 oktober 2005, schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Grünland is enig aandeelhouder van Greenworld. Deze laatste vennootschap is op 28 november 1997 opgericht. [betrokkene 1] is directeur van Greenworld en tevens mede-directeur van Grünland.
(ii) Grünland en Sagro hebben op 5 november 1997 een "Vertrag mit schlüsselfertiger Übergabe, September 1997", ter zake van een door Sagro te bouwen productiehal met kantoor- en woonruimte getekend (hierna: de overeenkomst).
(iii) In art. 8.2 van deze overeenkomst is een arbitraal beding opgenomen, dat, voorzover van belang, luidt:
"Alle Streitigkeiten, die auf der Grundlage des vorliegenden Vertrags beziehungsweise näherer sich gegebenenfalls daraus ergebender Vereinbarungen entstehen sollten, (...) werden ausschliesslich und in höchster Instanz durch ein Schiedsgericht (...) entschieden."
(iv) Bij brief van 6 oktober 1997 heeft [betrokkene 1] namens Grünland Sagro als volgt verzocht:
"bitte adressieren Sie die Auftragsbestätigungen und Rechnungen an die folgende Anschrift:
ASB Greenworld B.V. (...)
Senden Sie die Unterlagen jedoch an unsere Adresse in Deutschland:
ASB Grünland (...)"
(v) Naar aanleiding van deze brief heeft Sagro [betrokkene 1] bij fax van 7 oktober 1997 bericht aan het verzoek mee te werken, mits "ASB Grünland die pünktliche Bezahlung der Rechnungen von ASB Greenworld zusichert." Hiermee is [betrokkene 1] akkoord gegaan.
(vi) Vanwege tussen partijen gerezen geschillen over de uitvoering van de overeenkomst heeft Sagro op 3 augustus 1998 een arbitrageprocedure tegen Grünland en Greenworld aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam. Zowel Grünland als Greenworld zijn in die procedure verschenen.
(vii) Greenworld heeft in die procedure vóór alle weren een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de arbiters op de grond dat zij geen partij is bij de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen. De arbiters hebben dit verweer verworpen en zich bevoegd verklaard.
(viii) In het scheidsrechterlijk tussenvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis van 11 februari 2000 zijn Grünland en Greenworld hoofdelijk veroordeeld om aan Sagro een bedrag van ƒ 260.215,48 met rente te voldoen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
3.2 De arbiters hebben vastgesteld dat hun bevoegdheid ten aanzien van het geschil tussen Sagro en Greenworld voortvloeit uit de overeenkomst tussen Grünland en Sagro en de op grond daarvan gesloten nadere overeenkomst en de aanvaarding daarvan door Greenworld (rov. 4.3). De arbiters hebben nog ten overvloede, met instandhouding van het in rov. 4.3 geoordeelde, behandeld het verweer van Greenworld, dat arbiters onbevoegd zijn omdat zij geen partij is bij de tussen Grünland en Sagro gesloten overeenkomst. Ongeacht de juistheid of onjuistheid van die stelling leidt het door Greenworld gememoreerde "niet partij zijn", aldus de arbiters, niet tot onbevoegdheid van de arbiters. Zij hebben vervolgens zich ook bevoegd verklaard op de grond dat ten aanzien van de betalingsverplichting (van Grünland en Greenworld ten opzichte van Sagro) sprake is van hoofdelijkheid (4.4). De arbiters hebben daartoe overwogen dat de oorspronkelijke aannemingsovereenkomst is gesloten tussen Sagro en Grünland en dat het dus voor de hand ligt, dat Grünland opdrachtgever en betalingsdebiteur is. Grünland heeft echter verzocht om de uit de aannemingsovereenkomst voortkomende opdrachten en rekeningen te stellen op naam van Greenworld, waarmee Sagro heeft ingestemd mits Grünland "die pünktliche Bezahlung der Rechnungen von ASB Greenworld zusichert". Greenworld, in de persoon van [betrokkene 1], is daarmee akkoord gegaan en heeft bevestigd debiteur te zijn door getrouwelijk de rekeningen van Sagro te betalen (rov. 6.1.3).
3.3 Grünland en Greenworld hebben vernietiging van het scheidsrechterlijk vonnis gevorderd. Aan deze vordering hebben zij ten grondslag gelegd:
(i) dat de arbiters ten onrechte hun bevoegdheid betreffende het geding tegen Greenworld hebben gebaseerd op het arbitraal beding in de overeenkomst;
(ii) dat zij ten onrechte hebben geconcludeerd tot het bestaan van een nadere overeenkomst waarbij Greenworld partij zou zijn geworden;
(iii) dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en
(iv) dat het scheidsrechterlijk vonnis niet behoorlijk is gemotiveerd.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het scheidsrechtelijk vonnis, doch uitsluitend voor zover gewezen tussen Sagro en Greenworld.
3.4 Het hof stelt in rov. 6.4 voorop dat in beginsel enkel partijen bij de overeenkomst tot arbitrage aan die overeenkomst zijn gebonden en voegt daaraan toe dat in bepaalde gevallen, waaronder cessie, subrogatie, contracts- en schuldoverneming of een (aanvaard) derdenbeding, een derde aan een arbitrage-overeenkomst kan worden gebonden geacht. Aangezien niet is gesteld en ook overigens niet is gebleken, vervolgt het hof, dat dergelijke rechtsfiguren in deze zaak toepassing vinden, dient het aanvaarden van de gebondenheid van Greenworld aan het tussen Sagro en Grünland overeengekomen arbitraal beding te worden gerechtvaardigd door de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval. Het hof heeft in dat verband (in rov. 6.5) overwogen dat het verzoek van [betrokkene 1] namens Grünland van 6 oktober 1997, de reactie van Sagro van 7 oktober 1997 en de daaropvolgende akkoordverklaring van [betrokkene 1] zowel op zichzelf als in onderling verband bezien onvoldoende grond opleveren om Greenworld gebonden te achten aan de arbitrage-overeenkomst. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen (1) dat de keuze voor arbitrage duidelijk en ondubbelzinnig dient te zijn, (2) dat Sagro op basis van de genoemde correspondentie niet erop heeft mogen vertrouwen dat Greenworld ook toetrad tot het in de overeenkomst tussen Sagro en Grünland opgenomen arbitraal beding, en (3) dat de enkele bekendheid met de dubbele hoedanigheid van [betrokkene 1] daartoe niet voldoende is.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1 Het incidentele middel, dat van de verste strekking is en daarom als eerste wordt behandeld, klaagt in onderdeel 1 eerst en vooral dat het het hof is ontgaan dat het scheidsgerecht zijn bevoegdheid mede doet steunen op hoofdelijke aansprakelijkheid van Greenworld.
4.2 Het hof heeft bij zijn beantwoording van de vraag, of de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval het oordeel rechtvaardigen dat Greenworld aan het arbitraal beding gebonden is, kennelijk mede het oog gehad op de door arbiters aangenomen hoofdelijke aansprakelijkheid van Greenworld. Het hof heeft immers in rov. 6.5 in zijn beschouwingen betrokken het verzoek van [betrokkene 1] namens Grünland van 6 oktober 1997, de reactie van Sagro van 7 oktober 1997 en de daaropvolgende akkoordverklaring van [betrokkene 1], en daarmee acht geslagen op dezelfde feiten en omstandigheden, die ten grondslag liggen aan het oordeel in rov. 6.1.3 van het arbitraal vonnis (zie hiervoor in 3.2), doch het hof heeft aan deze feiten en omstandigheden een andere conclusie verbonden dan arbiters deden: het heeft geoordeeld dat zij geen grond opleveren om Greenworld gebonden te achten aan de arbitrageovereenkomst. De klacht kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4.3 De tweede klacht van onderdeel 1 bouwt voort op de vorige klacht en moet derhalve in het lot daarvan delen.
4.4 Onderdeel 2 klaagt dat het hof heeft miskend dat, nu door Grünland en Greenworld de grondslag "hoofdelijkheid" niet bij de dit geding inleidende dagvaarding was aangevallen, het in verband met het bepaalde in art. 1064 lid 5 Rv. niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis voor zover gewezen tussen Sagro en Greenworld kon komen, en, anders oordelende, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht faalt omdat Grünland en Greenworld in de inleidende dagvaarding hebben aangevoerd (no. 17) dat het scheidsgerecht (onder meer) niet uit de in rov. 6.1.3 van zijn vonnis opgesomde omstandigheden heeft kunnen afleiden dat Greenworld hoofdelijk aansprakelijk is.
4.5 Voor zover de motiveringsklachten van onderdeel 3 voortbouwen op de hiervoor besproken onderdelen, delen zij in het lot daarvan. De klacht van dit onderdeel die is gebaseerd op het uitgangspunt dat het hof de hoofdelijkheid heeft begrepen onder de in 's hofs rov. 6.4 genoemde "bepaalde gevallen, waaronder cessie, subrogatie, contracts- en schuldoverneming of een (aanvaard) derdenbeding", kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers zulk een uitgangspunt niet gehanteerd doch geoordeeld dat het aanvaarden van de gebondenheid van Greenworld aan het tussen Sagro en Grünland overeengekomen arbitraal beding dient te worden gerechtvaardigd door de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 Onderdeel 4 klaagt dat het oordeel dat arbiters ten aanzien van Greenworld onbevoegd zijn blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting indien in dat oordeel besloten ligt dat hoofdelijkheid nimmer tot bevoegdheid van arbiters kan leiden. Dit laatste valt in het bestreden arrest echter niet te lezen, zodat de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
4.7 De in onderdeel 5 vervatte motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof in rov. 6.5 dat Greenworld niet gebonden is aan het arbitraal beding faalt nu dit oordeel niet onbegrijpelijk is en geen nadere motivering behoeft.
5. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het principale beroep voorzover ingesteld door Greenworld
Nu het hof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd alsmede het scheidsrechterlijk eindvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis, voor zover gewezen tussen Sagro en Greenworld, heeft Greenworld geen belang bij haar cassatieberoep en dient zij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. Beoordeling van het middel in het principale beroep
6.1 Onderdeel 1 klaagt dat 's hofs beslissing, het scheidsrechterlijk tussenvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis slechts te vernietigen voor zover gewezen tussen Sagro enerzijds en Greenworld anderzijds, rechtens onjuist is; bij een vordering tot vernietiging van een scheidsrechterlijke uitspraak, als in deze procedure ingesteld, staat het de rechter niet vrij te komen tot een gedeeltelijke vernietiging en de uitspraak voor het overige in stand te laten.
Dit onderdeel is ongegrond, daar niet is in te zien, waarom een scheidsrechterlijke uitspraak niet voor een deel kan worden vernietigd op de grond dat voor dat deel een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt als bedoeld in art. 1065 lid 1, aanhef en onder a, Rv. (vgl. ten aanzien van art. 649 (oud) Rv. HR 11 december 1931, NJ 1932, 168).
6.2 Onderdeel 2 neemt terecht tot uitgangspunt dat gedeeltelijke vernietiging slechts mogelijk zou zijn indien de scheidsrechterlijke uitspraak verschillende beslissingen bevat die niet onverbrekelijk samenhangen en aldus ten aanzien van enig gedeelte vernietiging zou kunnen volgen en een ander daarmee niet onverbrekelijk samenhangend gedeelte in stand zou kunnen blijven. Het onderdeel klaagt vervolgens dat het hof omtrent dit een en ander geen onderzoek heeft ingesteld en niets heeft overwogen, zodat het is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans de beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het hof heeft in rov. 7 geoordeeld dat de vordering tot vernietiging voor zover het Grünland betreft wordt afgewezen, nu niet gesteld of gebleken is dat ten aanzien van de door Sagro tegen Grünland aanhangig gemaakte arbitrale procedure een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt of zich een andere grond voor vernietiging voordoet. In dit oordeel ligt besloten dat van een onverbrekelijke samenhang als hiervoor bedoeld geen sprake is. Laatstvermeld oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 2 faalt, evenals onderdeel 3 dat voortbouwt op de onderdelen 1 en 2.
6.3 Onderdeel 4 klaagt dat het hof door in rov. 6.5 in het midden te laten of Greenworld is toegetreden tot de overeenkomst tussen Sagro en Grünland, heeft veronachtzaamd dat een oordeel hieromtrent van belang kan zijn voor de vraag of het geding tussen Sagro en Grünland enerzijds en het geding tussen Sagro en Greenworld anderzijds dermate nauw verbonden zijn, dat het arbitrale vonnis voor zover dat is gewezen tussen Sagro en Greenworld niet voor afzonderlijke vernietiging in aanmerking kan komen.
Het onderdeel miskent dat het hof heeft geoordeeld dat Greenworld niet gebonden was aan het tussen Sagro en Grünland overeengekomen arbitraal beding. Bij dat uitgangspunt behoefde het hof bij de beantwoording van de vraag naar de onverbrekelijke samenhang niet meer te betrekken of Greenworld voor het overige was gebonden aan de tussen Sagro en Grünland gesloten overeenkomst(en). Het onderdeel faalt dan ook.
6.4 Onderdeel 5 klaagt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en derhalve zijn taak als appelrechter heeft miskend, althans een verrassingsbeslissing heeft gegeven en/of heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde en/of het fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor (althans met art. 6 EVRM), door zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent de slechts partiële vernietiging tot de gewraakte beslissing te komen.
De klacht faalt omdat het gehele processuele debat ging om het antwoord op de vraag of naast Grünland ook Greenworld zich tot arbitrage had verbonden.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verklaart Greenworld niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 februari 2004;
verwerpt het beroep van Grünland;
veroordeelt Grünland en Greenworld in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sagro begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Sagro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Grünland en Greenworld begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 januari 2006.