Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
14 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2021. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een diefstal van gereedschap, waarbij hij samen met drie anderen in een auto zat. Tijdens een achtervolging door de politie, die met een snelheid van 180 km/uur plaatsvond, gooide de verdachte gereedschap uit de auto. Dit gereedschap was eerder die avond gestolen. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.