ECLI:NL:HR:2023:355
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding en redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding en de redelijke termijn in belastingzaken, specifiek met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen door haar op aangifte voldane bedragen aan bpm en had in hoger beroep geprocedeerd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had in zijn uitspraak van 17 augustus 2021 het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de redelijke termijn voor berechting had verlengd vanwege de coronapandemie. De Hoge Raad oordeelde dat de coronapandemie niet zonder meer als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade en de proceskosten. De Hoge Raad heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende, vastgesteld op € 500, en heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in cassatie. De Hoge Raad heeft ook de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof en de Rechtbank vastgesteld en veroordeeld.