ECLI:NL:HR:2023:208
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2022, nummer BK-21/00778, die op zijn beurt een hoger beroep betrof tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nummer SGR 20/5587). De kwestie betrof een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, alsook de beschikking inzake belastingrente.
Belanghebbende heeft zijn cassatieberoep ingediend na de uitspraak van het Hof, waarop de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na een conclusie van repliek van de zijde van belanghebbende en een conclusie van dupliek van de Staatssecretaris, heeft de Hoge Raad de klachten van belanghebbende beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.