Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
9. De rechtbank overweegt dat de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten wordt geregeld door de bepalingen van de artikelen 6.17 tot en met 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2017). Het doel van de limitatieve opsomming van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet is om slechts kosten in aftrek toe te laten die in direct verband staan met de ziekte en waaraan eiser zich op grond van de medische noodzaak redelijkerwijs niet kan onttrekken. De bewijslast voor de aftrek van de specifieke zorgkosten rust op eiseres. Het is derhalve aan eiseres om aannemelijk te maken dat de kosten in direct verband staan met de ziekte en voorts dat zij ook tot de door haar gestelde bedragen daadwerkelijk uitgaven heeft gedaan en zij voor deze uitgaven geen vergoeding heeft ontvangen van een zorgverzekeraar.
10. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 5.000 aan uitgaven voor vervoer in verband met ziekte in aftrek gebracht. Eiseres heeft de gestelde uitgaven evenwel niet onderbouwd. Aldus heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij meer kosten voor vervoer heeft gemaakt dan personen die niet ziek of invalide zijn maar overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren. De kosten zijn daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
11. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 300 aan extra uitgaven voor kleding en beddengoed opgevoerd. Ook deze kosten heeft eiseres niet onderbouwd. Zij heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij extra kosten voor (het wassen van) kleding en beddengoed heeft gehad. De kosten zijn terecht niet in aftrek toegelaten.
12. In haar aangifte heeft eiseres een bedrag van € 716 opgevoerd aan uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. Nu eiseres ook voor deze kosten geen onderbouwing heeft gegeven, zijn zij terecht niet in aftrek toegelaten.
13. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 3.020 aan kosten voor extra gezinshulp wegens ziekte of invaliditeit in aftrek gebracht. Ook deze kosten heeft eiseres niet onderbouwd. In procedures voor de jaren 2013 en 2014 heeft eiseres verklaard dat het gaat om reiskosten en maaltijden voor de dochter. De dochter zou in de weekenden uit therapeutisch oogpunt aanwezig zijn geweest bij de maaltijden. Nog daargelaten dat eiseres geen gedagtekende facturen heeft overgelegd waarop op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de gestelde uitgaven verband houden met ziekte of invaliditeit. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de hulp die door de dochter aan eiseres wordt verleend de tussen ouder en kind gebruikelijke wederzijdse bijstand te boven gaat.
Kosten ter behoud en inning van alimentatie
14. Eiseres is in 1995 gescheiden. Zij voert sinds 2004 procedures voor de verkrijging van alimentatie. In de aangiften voor de jaren 2008 tot en met 2014 heeft eiseres de volgende bedragen aan ontvangen alimentatie en kosten voor behoud en inning van die alimentatie aangegeven:
Jaar
Ontvangen alimentatie
Aangegeven kosten
2008
€ 0
€ 16.000
2009
€ 0
€ 11.000
2010
€ 0
€ 7.000
2011
€ 0
€ 7.000
2012
€ 0
€ 11.000
2013
€ 0
€ 16.500
2014
€ 0
€ 7.300
15. Voor het jaar 2017 heeft eiseres een bedrag van € 5.400 aan kosten ter behoud en inning van alimentatie in aftrek gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en de veelheid van procedures die eiseres kennelijk in dit verband reeds zonder resultaat heeft gevoerd, er in 2017 geen objectieve verwachting meer is dat eiseres enig inkomen in de vorm van alimentatie van de ex-echtgenoot zal ontvangen. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. De enkele stelling dat er een Frans alimentatievonnis is, is daartoe onvoldoende. Dat vonnis, wat daar verder ook van zij, heeft in ieder geval vanaf 2008 niet (meer) geleid tot betaling van alimentatie door de ex-echtgenoot. Onder die omstandigheden kunnen deze uitgaven niet (meer) worden aangemerkt als kosten ter verwerving of behoud van inkomsten uit de bron alimentatie. Immers, voor het aannemen van een bron is het nodig dat het voordeel ook redelijkerwijs te verwachten is. Reeds om deze reden zijn de door eiseres opgevoerde kosten in verband met alimentatie niet aftrekbaar.
16. Eiseres heeft ter zake van de aftrek van kosten ter behoud en inning van alimentatie ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft hiervoor gewezen op de brief van de heer [A] van de Belastingdienst van 6 juli 2010, welke is verstuurd naar aanleiding van een destijds uitgevoerd onderzoek naar de aftrekbaarheid van deze kosten. In de brief wordt het volgende vermeld:
"Aftrekbaar zijn kosten die drukken op belastingplichtige en voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van alimentatie. Die kosten kunnen in mindering worden gebracht voor zover zij in hun totale omvang niet overtreffen wat gebruikelijk is. Ik stel voor de bovengrens als volgt te bepalen. Als er sprake is van aftrekbare kosten dan zijn die kosten aftrekbaar voor zover zij betrekking hebben op het voeren van gerechtelijke procedures tot in de hoogste instantie, daaronder tevens begrepen alle kosten die verband houden met het voeren van verweer in procedures aangespannen door de tegenpartij. Er geldt echter wel een absoluut maximum: de aftrek kan nooit meer bedragen dan 50% van de nominale vordering. Als aparte procedures worden gevolgd voor achterstallige alimentatie en toekomstige alimentatie dan dient het maximum voor elke procedure apart in acht te worden genomen."
17. De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. In de brief van 6 juli 2010 is geen sprake van een bindende vastlegging voor komende jaren over de aftrekbaarheid en de omvang van de kosten. De rechtbank leest in die brief niet meer dan een uitleg van het algemene wettelijke kader nader toegespitst op het geval van eiseres, waarbij is aangegeven dat de aftrek van alimentatiekosten ieder jaar op basis van de feiten moet worden beoordeeld. Onder die omstandigheden heeft eiseres aan deze brief niet het door haar gestelde vertrouwen kunnen ontlenen. Dat verweerder in eerdere jaren de aftrek van kosten in verband met alimentatie wel (gedeeltelijk) heeft geaccepteerd, is verder, zeker ook in samenhang bezien met de hiervoor genoemde brief van 6 juli 2010, onvoldoende om het beroep op het vertrouwensbeginsel te doen slagen.
Rente en kosten flexibel krediet
18. Eiseres heeft in de aangifte een bedrag van € 6.150 aan rente en kosten van de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. Verweerder heeft een bedrag van € 1.861 niet in aftrek toegelaten. Het betreft de rente en kosten van een flexibel krediet. Eiseres stelt dat deze kosten ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. De lening is al aangegaan in 2009 en is in 2015 enkel geregistreerd onder een ander nummer omdat het krediet toen iets is verhoogd. Een deel van de verhoging is aangewend voor onderhoud van de woning. De lening valt dus onder het overgangsrecht en voldoet daarom wel aan de voorwaarden om te kunnen worden aangemerkt als eigenwoningschuld, aldus eiseres.
19. De rechtbank overweegt dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het flexibel krediet is aangewend voor de verwerving, verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Reeds daarom kan het krediet niet worden aangemerkt als eigenwoningschuld. De rente en kosten van dat krediet zijn terecht niet in aftrek toegelaten.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur
20. Eiseres heeft gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat er voorts sprake is van onrechtmatig/onwettig handelen doordat de Belastingdienst haar persoonsgegevens heeft verwerkt in het kader van project 1043.
21. Verweerder heeft toegelicht dat project 1043 aanvankelijk was gestart voor de aanpak van systeemfraude, maar dat dit project gaandeweg een bredere toepassing heeft gekregen. Als in de aangifte onjuiste gegevens staan, dan krijgt de belastingplichtige code 1043. Kort samengevat komt het erop neer dat de aangiften en verzoeken om een voorlopige teruggave van belastingplichtigen met deze code door het systeem worden uitgeworpen. Deze aangiften en verzoeken worden dan handmatig door een inspecteur beoordeeld, omdat er mogelijk een verhoogd risico op onjuiste gegevens is. Als iemand code 1043 heeft, dan wil dat dus niet zeggen dat diegene een fraudeur is.
22. De rechtbank overweegt dat er voor verweerder voldoende aanleiding was om vragen te stellen over de aftrekposten, aangezien was gebleken dat de aangiften over eerdere jaren onjuistheden bevatten. Daarbij komt dat het aan eiseres, die de aftrek claimt, is om aannemelijk te maken dat zij daarop recht heeft. Van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geen sprake, laat staan van onrechtmatig/onwettig handelen. Dat in eerdere jaren geen vragen zijn gesteld en de aftrekposten wel zijn geaccepteerd, maakt dat niet anders.
23. Eiseres stelt dat de in rekening gebrachte belastingrente te hoog is. Aangesloten moet worden bij de wettelijke rente en die was in 2017 2%, aldus eiseres. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De belastingrente bedroeg van 1 april 2014 tot 1 juni 2020 4%. Overigens wordt ingevolge artikel 30fc, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de belastingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. In onderhavig geval ving het tijdvak dus aan op 1 juli 2018. De belastingrente is berekend in overstemming met de wettelijke bepalingen. De regeling van de belastingrente is ook niet op stelselniveau in strijd met artikel 1 van het EP van het EVRM.1 Naar aanleiding van het door eiseres genoemde citaat uit het NRC Handelsblad overweegt de rechtbank ten overvloede dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat voor de vormgeving van de belastingrenteregeling is aangesloten op de verzuimrenteregeling in de Algemene wet bestuursrecht. Die verzuimrenteregeling gaat ervan uit dat een bestuursorgaan rente in rekening brengt indien de burger niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens het bestuursorgaan voldoet. Anderzijds vergoedt het bestuursorgaan rente als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de burger voldoet.2 De belastingrente is dus niet een vergoeding voor gemiste rente.
Hoge belastingdruk voor een éénverdiener
24. Eiseres klaagt over de hoge belastingdruk voor éénverdieners. Dergelijke algemene vraagstukken kunnen evenwel niet ter beoordeling aan de belastingrechter worden voorgelegd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen.
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 MvT, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 32-35”