ECLI:NL:HR:2023:204
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Berns, tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak draait om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, alsook aanslagen voor de jaren 2003, 2004 en 2006, en de bijbehorende beschikkingen inzake heffingsrente.
De Hoge Raad heeft eerder in deze kwestie al uitspraken gedaan, waarbij eerdere beslissingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch zijn vernietigd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.