ECLI:NL:HR:2023:204

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
22/00708
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Berns, tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak draait om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, alsook aanslagen voor de jaren 2003, 2004 en 2006, en de bijbehorende beschikkingen inzake heffingsrente.

De Hoge Raad heeft eerder in deze kwestie al uitspraken gedaan, waarbij eerdere beslissingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch zijn vernietigd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/00708
Datum10 februari 2023
ARREST
in de zaak van
[X], domicilie gekozen hebbend te [Z], (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022, nrs. 20/00649 tot en met 20/00652 [1] , betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor de jaren 2003, 2004 en 2006 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, en de bij deze belastingaanslagen gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het eerste en tweede geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1839, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, nrs. 14/00944 tot en met 14/00955 en 16/00071 [2] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. Bij arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1669, is vernietigd de uitspraak van het laatstgenoemde Hof, nrs. 18/00584 tot en met 18/00587 [3] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het derde geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Berns, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P1], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P2], heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Staat (de Minister voor Rechtsbescherming), vertegenwoordigd door S.J.H. van der Poel, heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.