ECLI:NL:HR:2023:203
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake vennootschapsbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Berns, tegen de aan hem opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zijn als verweerders betrokken in deze procedure. De Hoge Raad heeft eerder in deze kwestie al meerdere arresten gewezen, waarbij eerdere uitspraken van lagere gerechten zijn vernietigd en de zaken zijn terugverwezen voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.