ECLI:NL:HR:2023:1789
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kwalificatie van een legaat als schenking in het kader van erfbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kwalificatie van een legaat in het testament van een erflater. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. van den Houten, had een legaat van € 50.000 ontvangen, maar de Inspecteur had een aanslag in de erfbelasting opgelegd, waarbij hij het legaat als een verkrijging krachtens erfrecht beschouwde. De belanghebbende stelde dat het legaat moest worden aangemerkt als een schenking, die vrijgesteld was van schenkbelasting op grond van artikel 33, aanhef en onder 12°, van de Successiewet 1956 (SW), omdat het legaat voortkwam uit een natuurlijke verbintenis.
De Hoge Raad oordeelde dat het legaat niet als een schenking kan worden aangemerkt, maar als een verkrijging krachtens erfrecht. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat had geoordeeld dat het legaat in het testament was opgenomen en dat het vorderingsrecht pas na het overlijden van de erflater opeisbaar was. Dit betekent dat de vrijstelling van schenkbelasting niet van toepassing is op het legaat, omdat het een verkrijging krachtens erfrecht betreft.
Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op het verdragsrechtelijke verbod van discriminatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen of gevallen gelijk moeten worden behandeld en dat de keuze om verkrijgingen op basis van een natuurlijke verbintenis anders te behandelen voor schenkbelasting en erfbelasting niet evident van redelijke grond is ontbloot. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraken van het Hof en de Inspecteur in stand blijven.