ECLI:NL:HR:2023:1746
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 januari 2022, nummer 21/00339, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 20/1739). De kwestie draait om een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarin nieuwe gronden van het beroep in cassatie werden voorgesteld. De Hoge Raad heeft deze klachten echter niet in behandeling genomen, omdat zij buiten de daarvoor geldende termijn waren ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.