ECLI:NL:HR:2023:1063

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23/00163
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging onder de Wvggz in het kader van continuïteit van zorg bij verschuiving naar Wzd-problematiek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toewijzing van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die verblijft in een Wvggz-instelling, heeft tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant beroep in cassatie ingesteld. De rechtbank had op 14 oktober 2022 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, ondanks dat er geen psychiatrisch ziektebeeld werd vastgesteld, maar wel een neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer. De advocaat van betrokkene betoogde dat de Wzd (Wet zorg en dwang) van toepassing was, omdat de psychische stoornis niet op de voorgrond stond. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de zorgmachtiging op grond van de Wvggz had kunnen toewijzen, omdat dit in het belang van de continuïteit van zorg was en de betrokkene bovenaan de wachtlijst stond voor een Wzd-instelling. De Hoge Raad benadrukte dat bij multi-problematiek de actuele zorgbehoefte van de betrokkene centraal staat en dat de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving van groot belang is. De beslissing van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00163
Datum7 juli 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-BRABANT,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/386027 / FA RK 22-4235 van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2022 en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak is aan de orde of de rechtbank voor een betrokkene bij wie sprake is van een verschuiving van voorliggende Wvggz-problematiek naar voorliggende Wzd-problematiek, ter overbrugging tot de opname in een Wzd-instelling een zorgmachtiging op grond van de Wvggz kon verlenen wegens het belang van de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving.
2.2
Betrokkene verbleef - naar in cassatie tot uitgangspunt dient: vrijwillig - in een instelling waar zorg op grond van de Wvggz kan worden verleend (hierna: een Wvggz-instelling).
2.3
Op 8 september 2022 heeft de burgemeester van de gemeente Vught op grond van art. 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene.
2.4
Bij beschikking van 12 september 2022 heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 3 oktober 2022.
2.5
Bij verzoekschrift van 28 september 2022 heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden voor onder meer de volgende vormen van zorg:
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
Deze vormen van zorg zagen concreet op het slapen in een zogenoemd ‘poseybed’ (een ziekenhuisbed met een tent erop) in verband met valgevaar en het beheren door de verpleging van de sigaretten van betrokkene.
2.6
Bij het verzoekschrift is een medische verklaring gevoegd van een onafhankelijke psychiater, waarin als (voorlopige) diagnose (rubriek 4.e) is opgenomen: “neurocognitieve stoornis (dementie) en schizofrenie in remissie”. In rubriek 4.f is als enige diagnose aangekruist “7. Neurocognitieve stoornissen (o.a. dementie en delier)”.
In rubriek 6 (Ernstig nadeel) is ingevuld:
“c. Op grond van welke symptomen, gedragingen of feiten komt u tot uw oordeel?
(…)
Valgevaar:Betrokkene geeft bij herhaling aan dat ze denkt dat de maatregelen die valgevaar moeten beperken worden ingezet om haar rookgedrag te beperken. Ze vindt, ondanks de pijn die ze in haar heup heeft, dat ze gewoon zelfstandig uit bed kan komen en de verpleging haar te traag helpt. Uit het dossier blijkt dat zij de afgelopen periode, voor het starten met het posey bed onder de CM, meermaals is gevallen.
Risico's als gevolg van roken:Betrokkene geeft aan dat ze graag rookt, maar heeft geen idee hoeveel precies. Haar ademhaling wijst op bestaan van reeds vergevorderde longziekte (COPD). Haar vingers zijn zwart van de nicotine en blaren, als gevolg van veelvuldig en te lang roken. Uit het dossier valt op te maken dat betrokkene het liefst aaneengesloten rookt. Zij ziet niet veel risico's van het roken, brandgevaar heeft ze niet over nagedacht. De verpleging probeert haar rookgedrag te reguleren door rookwaar in beheer te nemen en geleidelijk te verstrekken.”
In rubriek 7 (maatregelen ter afwending van ernstig nadeel als gevolg van psychische stoornis) heeft de psychiater het volgende vermeld:
“c. Toelichting:
Betrokkene heeft geen inzicht in de risico’s van haar gedrag als gevolg van de neurocognitieve stoornis. Hierdoor is het niet mogelijk met betrokkene overeenstemming te bereiken over de noodzakelijke zorg.”
2.7
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt onder meer:
“(…)
[advocaat]
Wat er gezegd wordt is duidelijk. Ik stel voorop dat dit een moeilijke kwestie is. Ik heb het er met betrokkene over gehad. Betrokkene moet niet vallen, dat wil zij ook niet. Ik heb de vorige keer op de zitting bepleit dat het niet klopt dat betrokkene binnen de Wvggz valt. Er is niet meer sprake van een psychische stoornis, maar van de ziekte van Alzheimer. Er is geen causaal verband tussen de stoornis en het ernstig nadeel. Ik ben van mening dat dit niet via de Wvggz kan. Ik vind het echt verschrikkelijk om dit te moeten aanvoeren, want ik wil ook niet dat betrokkene valt. Iedereen is het erover eens dat het niet via deze weg kan. Wellicht moet er cassatie worden ingediend. Dat is het dilemma. Betrokkene zegt heel duidelijk dat zij het tentbed niet wil. Ik vind dan ook dat ik u moet verzoeken om het verzoek af te wijzen. Mijns inziens kan het niet. Ik vind het wel een lastige. Als alternatief kan er in een dringende situatie een machtiging tot inbewaringstelling op grond van de Wzd worden verleend. Dan kun je ook deze vormen van verplichte zorg toepassen.
Verpleegkundig specialist
Wij zijn geen Wzd-locatie. Wij kunnen dat verzoek dus niet indienen.
[advocaat]
Ik kon me de vorige keer voorstellen dat het verzoek werd toegewezen. Toen was er sprake van een feitelijke invulling. Toen werd er ook wel gezegd dat het waarschijnlijk maar voor drie weken was. Nu is er weer een verzoek. Ik snap het dilemma van de zorg uiteraard ook.
Verpleegkundig specialist
Wij hadden gehoopt dat er plek zou zijn op Boswijk, maar dan moet er eerst iemand overleden zijn. Ik snap uw argumenten ook goed hoor.
We hebben met de ergotherapeut overlegd en het tentbed mag niet open. Een laag bed ernaast zetten met een val-mat geeft ook weer valrisico. Dan is het heel moeilijk voor betrokkene om op te staan. Het lopen gaat heel moeizaam. Het is het belangrijkste dat betrokkene niet valt. Ik heb dit ook met de geneesheer-directeur overlegd en die gaf ook aan dat wij vanuit onze organisatie een aanvraag doen.
(…)
[
advocaat]
(…) Een procedure via de Wzd is ook geen alternatief, want dan moet betrokkene weer verhuizen.
Verpleegkundig specialist
We willen allemaal het beste voor betrokkene, maar juridisch is het lastig.”
2.8
Op 14 oktober 2022 heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend tot en met 14 april 2023 voor de hiervoor in 2.5 vermelde vormen van zorg. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“De verpleegkundig specialist heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er geen psychiatrisch ziektebeeld wordt gezien bij betrokkene en dat alle medicatie is afgebouwd. Er is sprake van een neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer. Dit betekent dat betrokkene met haar problematiek niet onder de reikwijdte van de Wvggz valt, maar onder de Wet zorg en dwang (Wzd). Om het bestaande ernstig nadeel, te weten ernstig lichamelijk letsel vanwege een verhoogd valrisico alsmede risico’s vanwege het veelvuldig roken, af te wenden, moet betrokkene in een poseybed slapen en moet de verpleging de sigaretten beheren. Opname als vorm van verplichte zorg is niet nodig. Betrokkene accepteert het verblijf bij Magnolia omdat ze weet dat ze als eerste op de wachtlijst voor overplaatsing naar Boswijk staat. Betrokkene verzet zich tegen het beperken van bewegingsvrijheid en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten. Als een Wzd-aanvraag gedaan zou moeten worden, kan betrokkene niet op Magnolia blijven. Een extra verhuizing zou slecht zijn voor betrokkene. Het is in haar belang om op Magnolia te kunnen blijven totdat ze naar Boswijk kan verhuizen, aldus de verpleegkundig specialist.
Ook de advocaat van betrokkene heeft aangegeven dat betrokkene onder de reikwijdte van de Wzd valt. Dat zou betekenen dat het verzoek moet worden afgewezen. Maar omdat er feitelijk geen alternatief is, kan de advocaat leven met toewijzing van het verzoek.
Ondanks dat een psychische stoornis niet op de voorgrond staat, zal de rechtbank het verzoek om een zorgmachtiging toch toewijzen. Het is immers in het belang van betrokkene dat de huidige zorg gecontinueerd wordt.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel richt zich tegen de toewijzing van het verzoek op grond van de Wvggz. Volgens het onderdeel is de Wzd van toepassing, omdat de psychische stoornis niet op de voorgrond staat, en mocht de rechtbank daarom niet beslissen op basis van de Wvggz. De Wvggz kan niet in het kader van een bestwilcriterium worden gebruikt, zo voert het middel aan.
3.2
De Wvggz bevat regels voor het verlenen van verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis. De Wzd regelt het verlenen van onvrijwillige zorg aan personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Als een persoon zowel een psychische stoornis als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft, is sprake van ‘multi-problematiek’.
3.3
Uitgangspunt van de Wvggz en de Wzd is dat slechts één wettelijk kader tegelijkertijd van toepassing is. Een op grond van de Wvggz afgegeven zorgmachtiging tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor dezelfde persoon afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de Wzd zodra betrokkene is opgenomen in een accommodatie (art. 1:1 lid 3 Wvggz). Afgifte op grond van de Wzd van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie, doet een eerdere voor dezelfde persoon afgegeven zorgmachtiging vervallen zodra die persoon is opgenomen in een accommodatie (art. 1:1 lid 6 Wzd).
3.4
Bij de beoordeling welk regime in geval van multi-problematiek van toepassing is, dient te worden vastgesteld welke problematiek (psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap) op het moment van beoordeling ‘voorliggend is’, dat wil zeggen: op de voorgrond staat, omdat die problematiek de actuele zorgbehoefte bepaalt, waarbij ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen. [1]
3.5
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de keuze van het type machtiging de patiënt of cliënt en zijn of haar zorgbehoefte centraal staan. [2] Het stond de wetgever voorts voor ogen dat de overplaatsing naar een plek die het beste aansluit bij de zorgbehoefte van de betrokkene soepel zou verlopen, ook als dit een plaatsing onder een ander regime betreft.
3.6
Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat het belang van continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving kan meebrengen dat voor een betrokkene in een geval als het onderhavige – bij wie sprake is van een verschuiving van voorliggende Wvggz-problematiek naar voorliggende Wzd-problematiek – een machtiging wordt verleend onder het regime van zijn vertrouwde omgeving, dus de instelling waar hij verblijft, indien het verlenen van die machtiging bijdraagt aan een soepele overplaatsing van de betrokkene naar (een instelling met) het andere regime. Dit is echter slechts toelaatbaar indien de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging).
3.7
In het onderhavige geval verbleef betrokkene ten tijde van de beslissing van de rechtbank in een Wvggz-instelling waar zij noodzakelijke zorg ontving en stond betrokkene bovenaan de wachtlijst bij de Wzd-instelling van haar voorkeur. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de zorgmachtiging op grond van de Wvggz is aangevraagd ter overbrugging van de periode tot de verhuizing naar deze Wzd-instelling, en om te voorkomen dat betrokkene tijdens die overbruggingsperiode nog zou moeten verhuizen naar een andere Wzd-instelling, hetgeen betrokkene nadeel zou berokkenen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend omdat het in het belang van betrokkene is dat de huidige zorg gecontinueerd wordt. Aldus heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat, mede gelet op de continuïteit van de noodzakelijke zorg in een vertrouwde omgeving, de actuele zorgbehoefte van betrokkene ten tijde van de beslissing met zich brengt dat de zorgmachtiging dient te worden verleend. Dit oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor in 3.6 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 1 faalt daarom.
3.8
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink en K. Teuben en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
7 juli 2023.

Voetnoten

1.Zie HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, rov. 3.1.2; HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:309, rov. 3.2.
2.Kamerstukken I 2019/20, 32399, N, p. 3 en Kamerstukken II 2019/20, 35370, nr. 2, p. 18.