ECLI:NL:HR:2023:1054
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in erfbelastingzaken met betrekking tot ondernemingsvermogen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet 1956 op de waarde van aandelen in vennootschappen die betrokken zijn bij de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. Belanghebbende, die samen met andere erven gerechtigd is tot de nalatenschap van de erflaatster, betwistte de aanslag in de erfbelasting die aan hen was opgelegd. Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat de BOR alleen van toepassing was op het vermogen dat toerekenbaar was aan de projectontwikkelingsactiviteiten van de vennootschappen, en niet op de waarde van verhuurde panden. De Hoge Raad heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof de verwijzingsopdracht te beperkt had uitgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de BOR alleen van toepassing is op vermogensbestanddelen die ten tijde van de verkrijging voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden. Het Hof had ten onrechte het voormalige kantoorpand van de vennootschap als ondernemingsvermogen aangemerkt, omdat dit pand al geruime tijd niet meer voor de projectontwikkelingsactiviteiten werd gebruikt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behalve voor de proceskosten, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.