Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
11 juli 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juli 2021. De verdachte, geboren in 1979, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hem de verplichting was opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan een benadeelde partij. Bij gebreke van betaling was de duur van de gijzeling vastgesteld op 365 dagen. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van deze uitspraak, specifiek met betrekking tot de duur van de gijzeling, en stelde voor dat de gijzeling maximaal 360 dagen zou bedragen, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling. De Hoge Raad heeft bepaald dat de gijzeling voor de duur van 360 dagen moet worden opgelegd, in plaats van de eerder vastgestelde 365 dagen. Dit arrest benadrukt de wettelijke grenzen aan de duur van gijzeling in het kader van schadevergoedingsmaatregelen en bevestigt de noodzaak om binnen deze grenzen te blijven.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de gijzeling die was verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.