ECLI:NL:GHSHE:2021:4359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20-000796-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake afdreiging en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor afdreiging en oplichting, waarbij hij een benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 110.000,00 had gedwongen tot betaling door middel van bedreiging en misleiding. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding van € 107.034,00 aan de benadeelde partij toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging en verduistering, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij meermalen heeft gechanteerd en geld heeft verduisterd dat aan hem was toevertrouwd.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, en is de verdachte verplicht om € 106.034,00 te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000796-20
Uitspraak : 30 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 02-820910-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van afdreiging, meermalen gepleegd en oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 107.034,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 te Goes, in elk geval Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim, [benadeelde] (telkens) heeft gedwongen tot het betalen van een hoeveelheid geld (in totaal 110.000 euro, althans een grote hoeveelheid geld) door met dat oogmerk een of meer sms-berichten en/of whatsappberichten te sturen aan voornoemde [benadeelde] en/of telefoongesprekken te voeren met die [benadeelde] , waarin hij, verdachte, dreigde - zakelijk weergegeven - om publiekelijk en/of valselijk een geheim te openbaren door foto's van die [benadeelde] samen met hem, verdachte, en/of die [benadeelde] in een hotelkamer ((gedeeltelijk) ontkleed) aan de partner van die [benadeelde] te sturen/geven;
en/althans
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 te Goes, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van hoeveelheden geld (in totaal 110.000 euro, in elk geval een grote hoeveelheid geld), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde] verteld dat haar geld omgezet zou worden in winst door het aan- en verkopen van Bitcoins en/of verteld geld nodig te hebben om te voorkomen dat zijn bedrijf failliet zou gaan en/of voor ontstane waterschade in/aan zijn bedrijf, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 te Goes, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk hoeveelheden geld (in totaal 110.000 euro, althans een grote hoeveelheid),
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lening en/of belegging, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 te Goes, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaring van een geheim, [benadeelde] (telkens) heeft gedwongen tot het betalen van een hoeveelheid geld, door met dat oogmerk sms-berichten en whatsappberichten te sturen aan voornoemde [benadeelde] en telefoongesprekken te voeren met die [benadeelde] , waarin hij, verdachte, dreigde - zakelijk weergegeven - om publiekelijk een geheim te openbaren door foto's van die [benadeelde] samen met hem, verdachte, en die [benadeelde] in een hotelkamer ((gedeeltelijk) ontkleed) aan de partner van die [benadeelde] te sturen/geven;
en
subsidiair:
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 te Goes (telkens) opzettelijk hoeveelheden geld, toebehorende aan [benadeelde] , en welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lening en/of belegging, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de periode van de tenlastegelegde afdreiging slechts bewezen verklaard kan worden over de maanden maart en april 2018. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de subsidiair tenlastegelegde verduistering.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte van [benadeelde] blijkt dat de verdachte omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 juli 2018 haar meermalen – eenvoudig gezegd – heeft gechanteerd, hetgeen bevestiging vindt in whatsappgesprekken tussen beiden. Zo heeft de verdachte onder meer op 3 augustus 2018 geappt: “
Ga je man vertellen geef hem mij num [...]” en op 6 augustus 2018: “
[...] en dan komen dingen boven water die hotel van der valk bij jou”. Voorts vindt dit bevestiging in de door de verdachte in eerste aanleg ter terechtzitting afgelegde verklaring. Het hof is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat vast is te komen te staan dat de verdachte niet alleen in de maanden maart en april 2018, maar ook daarna nog [benadeelde] heeft afgedreigd, zodat het verweer wordt verworpen.
Voorts is het hof – met de raadsvrouw – van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Dat er sprake is geweest van een samenweefsel van verdichtsels heeft het hof niet kunnen vaststellen. Nu naast de door [benadeelde] aan de verdachte gegeven geldbedragen als gevolg van de afdreiging zoals onder 1 is bewezenverklaard ook geldbedragen door haar aan de verdachte zijn gegeven als lening en/of belegging en de verdachte zich deze geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verduistering.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

afdreiging, meermalen gepleegd

en
verduistering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan afdreiging (eenvoudig gezegd: chantage). Zo heeft de verdachte, door middel van het versturen van sms- en whatsappberichten almede door middel van het voeren van telefoongesprekken, het slachtoffer (telkens) gedwongen tot het betalen van een hoeveelheid geld. Als het slachtoffer niet zou betalen, zouden foto's, van het (gedeeltelijk) ontkleed slachtoffer samen met de verdachte, in een hotelkamer, aan de partner van het slachtoffer worden verstuurd/gegeven. De vrees voor de consequenties die dit met zich zou brengen, heeft voor veel onrust bij het slachtoffer gezorgd. Daarnaast heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan verduistering van hoeveelheden geld, die hem door het slachtoffer in goed vertrouwen ter beschikking waren gesteld. Zo heeft de verdachte aan het slachtoffer verteld dat haar geld omgezet zou worden in winst door het aan- en verkopen van Bitcoins en dat hij het geld nodig had voor om te voorkomen dat zijn bedrijf failliet zou gaan en voor ontstane waterschade in/aan zijn bedrijf.
Door op een wijze als bewezenverklaard te handelen, heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer aanzienlijk financieel benadeeld (voor een bedrag van meer dan € 100.000,00), maar heeft hij ook op grove wijze misbreuk gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had gesteld, inhoudende dat hij haar (in ieder geval een gedeelte van het geld) zou terugbetalen. De verdachte is kennelijk uitsluitend uit geweest op het behalen van eigen financieel voordeel zonder zich te bekommeren om de impact van dergelijke misdrijven op het slachtoffer. Zelfs nadat het slachtoffer een geldbedrag aan de verdachte had betaald, heeft hij herhaaldelijk opnieuw om geld gevraagd. Het hof acht het zorgwekkend dat bij de verdachte kennelijk geen morele bezwaren hebben bestaan tegen het herhaaldelijk profiteren van het slachtoffer, waaruit volgt dat hij gedurende een langere periode niet tot inkeer is gekomen. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan. Dat de verdachte het geld in kwestie “nodig had” om te voorzien in zijn gokverslaving maakt dat niet anders.
Het hof weegt bij de oplegging van de straf tevens mee dat de verdachte nauwelijks blijk heeft gegeven inzicht te hebben in de ernst van hetgeen hij heeft aangericht, laat staan dat hij enig oprecht gevoel van spijt daaromtrent tot uiting heeft gebracht. Zijn uitlatingen hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep zijn op het hof niet waarachtig overgekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het nadeel van de verdachte voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2021, in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavige feit, eerder onherroepelijk is veroordeeld (in juni 2014) ter zake van verduistering en oplichting. Het hof acht het zorgelijk dat deze eerdere veroordeling de verdachte er niet van heeft weerhouden wederom soortgelijke delicten te plegen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding om een taakstraf op te leggen, zoals bepleit. Het hof is van oordeel dat, gelet op al het vorenstaande in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enige duur met zich brengt. Het hof acht, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Gelet op de geraffineerde handelswijze van de verdachte en de omstandigheid dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, moet voor herhaling van de thans bewezenverklaarde feiten worden gevreesd.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 120.000,00, bestaande materiële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 107.034,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk toegewezen kan worden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het politiedossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 106.034,00 is benadeeld. Dit totaalbedrag bestaat uit € 94.034,00 bank-overschrijvingen, € 10.000,00 contante betalingen en een bedrag van € 2.000,00 dat de verdachte heeft opgenomen met de pinpas van de benadeelde partij. Zodoende is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot voornoemd bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit nader onderzoek zou vergen en aldus een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal bij wijze van moderatie worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 106.034,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Onder de verdachte zijn een aantal goederen in beslag genomen. Naar het oordeel van het hof verzet het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Het hof zal derhalve beslissen dat de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder 2 t/m 11 op de beslaglijst zal worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 318 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Horloge, G1930839
- 18.00 STK Schoeisel, NIKE sport, G1930824
- 3.00 STK Jas, G1930812
- 10.00 STK Kleding, G1930783
- 7.00 STK Schoeisel, G1930795
- 30.00 STK Bankbescheiden, G1930922
- 2.00 STK Ring, herenring G1930942
- 2.00 STK Horloge, heren G1930979
- 1.00 STK Mobiele telefoon Kl: wit APPLE Iphone, G1928714
- 1.00 STK Mobiele telefoon APPLE Iphone, G1928715.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 106.034,00 (honderdzesduizend vierendertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 106.034,00 (honderdzesduizend vierendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2018.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 30 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te onderteken.