Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 juli 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 december 2022. De zaak betreft een klaagschrift dat door de klaagster is ingediend naar aanleiding van een beslag dat door Belgische autoriteiten was gelegd op diverse goederen onder een derde. De klaagster, geboren in 1988, heeft het klaagschrift ingediend op basis van artikel 5.4.10.1 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat J.J.J. van Rijsbergen heeft namens de klaagster een cassatiemiddel voorgesteld, waarin werd geklaagd dat de behandeling van het klaagschrift nietig was omdat deze niet in het openbaar had plaatsgevonden. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard en vernietigt de beschikking van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling en afdoening van het klaagschrift. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.