ECLI:NL:HR:2022:954
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over belastingaanslagen gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft de voorlopige aanslag en de aanslag in precariobelasting voor de jaren 2017 en 2018, die aan belanghebbende waren opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 november 2021, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muur, heeft een middel voorgesteld in cassatie. Het College, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het College, heeft de Hoge Raad het middel beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het voorgestelde middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.