In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft burenrechtelijke geschillen over balkons en ramen in appartementsrechten, waarbij de vraag centraal staat of deze in strijd zijn met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff op 17 juni 2022.