ECLI:NL:HR:2022:881
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 2021, waarin meerdere nummers van WAO-beroepen aan de orde kwamen. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 22 december 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 21 januari 2022 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 22 januari 2022 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de vice-president en twee raadsheren.