ECLI:NL:CRVB:2021:2635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond verklaard in hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De rechtbank had de beroepen van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was voldaan. Appellante was het niet eens met deze beslissing en diende verzet in. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 september 2021, waarbij appellante aanwezig was, maar het Uwv niet. Appellante voerde aan dat haar hoorrecht was geschonden en dat er sprake was van fraude met haar gegevens. Ze stelde dat de wet- en regelgeving omtrent griffierechten niet op haar van toepassing mochten zijn.
De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van de hoger beroepen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om hoger beroep in te stellen tegen een niet-ontvankelijk verklaring. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante inhoudelijk van aard waren, maar dat het systeem van de wet geen ruimte bood voor een inhoudelijke behandeling in deze fase. De Raad oordeelde dat de aanwezigheid van het Uwv niet noodzakelijk was voor de behandeling van het verzet, aangezien het niet ging om een inhoudelijke behandeling van de zaak van appellante.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier V.M. Candelaria, en werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021.