ECLI:NL:HR:2022:769
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de vrije ruimte werkkostenregeling voor werknemers zonder inhoudingsplichtige werkgever
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie). De zaak betreft de toepassing van de vrije ruimte werkkostenregeling voor een werknemer die zonder inhoudingsplichtige werkgever werkzaam was. Belanghebbende werkte in de jaren 2010 en 2013 als rijnvarende aan boord van motortankschepen, die eigendom waren van een Nederlandse B.V., maar stond op de loonlijst van een Luxemburgse onderneming. De Inspecteur had een deel van de socialeverzekeringspremies als pensioenpremies in aftrek toegelaten op het loon van belanghebbende. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de Luxemburgse onderneming de exploitant van de schepen was, en dat zij in Nederland verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. De E101-verklaring die aan belanghebbende was afgegeven, leidde niet tot een ander oordeel, omdat deze verklaring niet van toepassing was op basis van de relevante verdragen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 in stand hield, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.