In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan [adres1] 182 te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 449.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 juli 2021, die via beeldbellen plaatsvond, heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 407.000 bepleitte. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde aan dat de vergelijkingsobjecten die in de matrix waren opgenomen, goed vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van belanghebbende. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de door belanghebbende aangedragen referentiewoningen niet geschikt waren als vergelijkingsobjecten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 augustus 2021.