ECLI:NL:HR:2022:52
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2022 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De griffier van het Hof had op 17 november 2020 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en het beroepschrift was pas op 20 januari 2021 ter griffie van het Hof ontvangen. Dit betekende dat de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Awb, was overschreden, aangezien deze termijn eindigde op 29 december 2020.
De Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar er is geen reactie ontvangen. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.