ECLI:NL:HR:2022:484
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake geheven leges
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen de uitspraak van het Hof van 1 april 2021, nummer 20/00282. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg, nummer AWB/ROE 19/1960, waarin leges aan belanghebbende waren opgelegd.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en werd in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.