ECLI:NL:HR:2022:481

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
21/00924
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake niet-tijdige betekening van een verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-tijdige betekening van een verzoek tot echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had op 2 december 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Dit verzoekschrift werd op 8 januari 2020 aan de vrouw betekend, maar de betekening vond niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen plaats, zoals voorgeschreven in artikel 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, een beslissing die door het hof Arnhem-Leeuwarden werd bekrachtigd.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het hof ten onrechte de man niet-ontvankelijk hadden verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat, hoewel de betekening niet tijdig had plaatsgevonden, dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding. De Hoge Raad stelde vast dat de wet de mogelijkheid biedt om een gebrek in de betekening te herstellen, mits dit voor de roldatum gebeurt. De man had het exploot van betekening bij de rechtbank ingediend, wat de Hoge Raad als voldoende beschouwde om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen.

De Hoge Raad vernietigde de eerdere beschikkingen van zowel het hof als de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De rechtbank werd opgedragen om de vrouw een nieuwe termijn te geven voor het indienen van een verweerschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in het procesrecht en de mogelijkheden voor herstel van procedurele gebreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00924
Datum1 april 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: C.G.A. van Stratum.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak C/13/677590 / FA RK 19-8122 van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020;
de beschikking in de zaak 200.276.049/01 van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2020;
de beschikking in de zaak 200.279.216 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020.
De man heeft tegen de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020, vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020 en tot terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, met inachtneming van hetgeen onder 2.35 in de conclusie is vermeld. De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Partijen zijn in 2006 met elkaar gehuwd. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 2 december 2019, heeft de man de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, met nevenvoorzieningen, en te bepalen dat de vrouw aan de man partneralimentatie zal betalen. Een afschrift van het verzoekschrift is op 8 januari 2020 aan de vrouw betekend. De man heeft het betekeningsexploot bij brief van 22 januari 2020 bij de rechtbank ingediend.
2.2
De vrouw is niet in de procedure verschenen. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
2.3
Ook in hoger beroep is de vrouw niet verschenen. Het hof [1] heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe overwogen:
“5.2 Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan het wettelijke vereiste van artikel 816 lid 1 Rv en dat de man om die reden niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. De man heeft aangevoerd dat de vrouw ervan op de hoogte was dat het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank was ingediend en dat zij door de te late betekening niet in haar procesbelang is geschaad. Het hof volgt de man hierin niet. De indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is op zichzelf niet voldoende om de vrouw in rechte te betrekken. De wet schrijft voor dat het verzoekschrift tot echtscheiding binnen veertien dagen na indiening bij de rechtbank aan de andere echtgenoot moet worden betekend. Daaraan doet niet af dat de vrouw op de hoogte was van het echtscheidingsverzoek en zij niet in haar belangen zou zijn geschaad, zoals door de man gesteld. Evenmin doet daaraan niet af dat in het procesreglement een termijn staat opgenomen die gerelateerd is aan de datum van inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Volgens het middel geeft het oordeel van het hof dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel onbegrijpelijk. Het klaagt onder meer dat het hof de man gelegenheid had moeten geven tot herstel.
3.2
Art. 816 lid 1 Rv bepaalt voor het geval dat een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door één van de echtgenoten dat de verzoeker binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan doet betekenen aan de andere echtgenoot. In het exploot moet het tijdstip worden vermeld waarop de andere echtgenoot uiterlijk hetzij een verweerschrift kan indienen, hetzij daarvoor om uitstel kan verzoeken en voorts dat een en ander slechts kan geschieden door een advocaat. Het originele exploot moet ter griffie worden ingediend. Lid 2 bevat de termijn die voor het indienen van verweer of het vragen van uitstel moet worden vermeld.
3.3
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 816 Rv blijkt dat het betekeningsvoorschrift met name is gegeven omdat de inschakeling van een deurwaarder, zeker wanneer de echtgenoten nog samenwonen, meer waarborgen biedt dat het stuk de andere echtgenoot tijdig bereikt en dat het voorschrift aldus het beginsel van hoor en wederhoor beoogt te dienen. [2] De keuze voor een termijn van veertien dagen is niet toegelicht.
3.4
Art. 816 lid 3 Rv bepaalt dat indien het bepaalde in lid 1 of lid 2 niet in acht is genomen, of indien het exploot anderszins lijdt aan een gebrek, de art. 120 en 121 Rv van overeenkomstige toepassing zijn.
Art. 120 Rv bepaalt in lid 1 dat hetgeen in de desbetreffende afdeling is voorgeschreven op straffe van nietigheid in acht wordt genomen en in lid 2 dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, kan worden hersteld. Art. 121 Rv bevat regels over de gevolgen van het niet-verschijnen van een verweerder ingeval het exploot aan een gebrek lijdt dat nietigheid meebrengt.
Overeenkomstige toepassing van deze regels – die zijn geschreven voor de dagvaardingsprocedure – brengt mee dat een gebrek in het exploot waarmee een verzoek tot echtscheiding wordt betekend in beginsel kan worden hersteld. De art. 120 en 121 Rv lenen zich evenwel niet voor overeenkomstige toepassing als het exploot niet tijdig is uitgebracht. Herstel van termijnoverschrijding is immers niet mogelijk. [3] Daaruit volgt echter nog niet dat de betrokken echtgenoot in zodanig geval zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens verzoek tot echtscheiding.
3.5
Gelet op de hiervoor in 3.3 vermelde ratio van het betekeningsvoorschrift en het hiervoor in 3.4 vermelde uitgangspunt dat een verzuim moet kunnen worden hersteld, is er geen goede grond om een echtgenoot in diens verzoek tot echtscheiding zonder meer niet-ontvankelijk te verklaren indien het verzoekschrift na het verstrijken van de in art. 816 lid 1 Rv voorgeschreven termijn aan de andere echtgenoot is betekend. In dit geval heeft de man het verzoekschrift tot echtscheiding aan de vrouw doen betekenen, zij het buiten de veertiendagentermijn, en heeft hij het exploot van betekening bij de rechtbank ingediend (zie hiervoor in 2.1). Gelet hierop heeft de rechtbank de man ten onrechte niet-ontvankelijk geoordeeld in zijn verzoek en heeft het hof de beschikking van de rechtbank ten onrechte bekrachtigd. De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht is dus gegrond; de overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6
De Hoge Raad zal de zaak in zoverre zelf afdoen, dat de beschikking van de rechtbank zal worden vernietigd en de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank. Daarbij zal worden bepaald dat de rechtbank aan de vrouw een nieuwe termijn dient te geven voor het indienen van een verweerschrift.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020;
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
- bepaalt dat de rechtbank de vrouw een nieuwe termijn zal geven voor het indienen van een verweerschrift.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
1 april 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10767.
2.Kamerstukken II 1990/91, 21881, nr. 3, p. 4; HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8115, rov. 3.3.2.
3.Vgl. HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629, rov. 2.4.4 en 2.4.5.