ECLI:NL:GHARL:2020:10767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.279.216
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ontvankelijkheid verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. De man, verzoeker in hoger beroep, was niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank Amsterdam in zijn verzoek tot echtscheiding, omdat de betekening van het verzoek niet tijdig had plaatsgevonden. De man had zijn verzoek tot echtscheiding op 2 december 2019 ingediend, maar de betekening aan de vrouw was niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de man niet kon worden ontvangen in zijn verzoek, ondanks zijn stelling dat de vrouw op de hoogte was van het verzoek en niet in haar procesbelang was geschaad. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De vrouw had geen verweer gevoerd in deze procedure. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.216
(zaaknummer rechtbank Amsterdam 677590)
beschikking van 22 december 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst te Utrecht,
en
[de vrouw],
wonende te [A] ,
belanghebbende, verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof Amsterdam op 24 maart 2020;
- de beschikking van 12 mei 2020 van het hof Amsterdam, waarin is beslist dat de zaak
wordt verwezen naar dit hof;
- een journaalbericht van mr. Van Ravenhorst van 28 november 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2020 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2006 te [A] .
3.2
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [A] en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man in zijn echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt
de beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hem ontvankelijk te verklaren in zijn echtscheidingsverzoek en nevenvoorzieningen met bepaling dat het echtscheidingsverzoek verder wordt behandeld door de rechtbank Amsterdam en aldaar zal worden voortgezet nadat de vrouw daartoe bij exploot wederom het echtscheidingsverzoek van de man krijgt betekend en daarbij een verweertermijn ontvangt, althans een beslissing te geven die het hof met het oog op een goede procesorde geraden acht, kosten rechtens.
4.3
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In deze zaak staat de vraag centraal of de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, zoals dat verzoek namens hem op 2 december 2019 bij de rechtbank Amsterdam is ingediend, nu de betekening aan de vrouw niet binnen de in artikel 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorgeschreven termijn van veertien dagen heeft plaatsgevonden.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan het wettelijke vereiste van artikel 816 lid 1 Rv en dat de man om die reden niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. De man heeft aangevoerd dat de vrouw ervan op de hoogte was dat het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank was ingediend en dat zij door de te late betekening niet in haar procesbelang is geschaad. Het hof volgt de man hierin niet. De indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is op zichzelf niet voldoende om de vrouw in rechte te betrekken. De wet schrijft voor dat het verzoekschrift tot echtscheiding binnen veertien dagen na indiening bij de rechtbank aan de andere echtgenoot moet worden betekend. Daaraan doet niet af dat de vrouw op de hoogte was van het echtscheidingsverzoek en zij niet in haar belangen zou zijn geschaad, zoals door de man gesteld. Evenmin doet daaraan niet af dat in het procesreglement een termijn staat opgenomen die gerelateerd is aan de datum van inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding.
5.3
Het hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de man in de proceskosten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en A. Smeeing-van Hees, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 22 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.