ECLI:NL:HR:2003:AL8115
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over echtscheiding en geldigheid van betekening in voorlopige voorzieningen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had op 29 januari 2002 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Haarlem om de echtscheiding van zijn vrouw, de verweerster in cassatie, uit te spreken. Tevens verzocht hij om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen in de cassatieprocedure.
De rechtbank verklaarde de man op 16 april 2002 niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat niet was gebleken dat de vrouw domicilie had gekozen bij haar advocaat. Het gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde deze beschikking op 29 augustus 2002. De man ging in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent adviseerde tot vernietiging en verwijzing van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de echtscheidingsprocedure en de procedure voor voorlopige voorzieningen als afzonderlijke procedures moeten worden beschouwd. Dit betekent dat de domiciliekeuze in de procedure voor voorlopige voorzieningen niet automatisch geldt voor de echtscheidingsprocedure. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de man niet zonder meer niet-ontvankelijk had mogen verklaren, maar hem de gelegenheid had moeten bieden om het gebrek in de betekening van het verzoekschrift te herstellen. De beschikking van het gerechtshof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.