ECLI:NL:HR:2022:432
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de beroepstermijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juli 2021, waarin de Centrale Raad het beroep van belanghebbende had behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift, zoals vastgesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 10 september 2021. Het beroepschrift was echter pas op 1 oktober 2021 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, wat betekent dat de termijn was overschreden.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 1 februari 2022 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.