ECLI:NL:HR:2022:419
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over rioolheffing gemeente Ede
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 maart 2021, nrs. 20/00570 en 20/00571. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 18/3790 en 18/3791) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslagen in de rioolheffing van de gemeente Ede. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. van Keeken, heeft een aantal klachten aangevoerd tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.F.M.Q. Beukers-van Dooren als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.